Direct naar content gaan

Samenvatting

Een vaste inrichting in Nederland van een tot een internationaal concern behorende Antilliaan handelt in vreemde valuta en cheques. Daarnaast worden stadsplattegronden, filmrolletjes en tours verkocht. Tot het concern behoren ook C Inc die als centrale managementvennootschap fungeert en en D Ltd die de eigenares is van de “trade marks”. Zij zijn beide in het buitenland gevestigd. Terzake van de door de vaste inrichting aan C Inc betaalde vergoeding voor een reeks van werkzaamheden is de vaste inrichting op grond van artikel 12, lid 2 OB belast. Het Hof had beslist dat dit terecht was gebeurd en voorts dat de gemachtigde met een aftrekpercentage van 30 akkoord was gegaan. In cassatie laat de Hoge Raad dat oordeel aan het Hof. Ook vindt hij de bewijslast niet onjuist verdeeld nu het Hof ervan was uitgegaan dat de betaalde vergoeding in de regel de tegenwaarde van een prestatie is en door de vaste inrichting had laten aantonen dat deze regel in casu niet opgaat. Ook had hij de motivering niet ontoereikend gevonden. Toch casseert de Hoge Raad de hofuitspraak. De vaste inrichting had namelijk gesteld dat de vergoeding was betaald voor management- en marketingwerkzaamheden die waren verricht door een in België gevestigde concernvennootschap. Onder verwijzing naar HR 26 augustus 1998 nr 33.595 BNB 1999/302 had zij betoogd dat die diensten op grond van artikel 6, lid 1 OB in België belast zijn , waardoor artikel 12, lid 2 OB niet aan de orde had kunnen komen. Omdat het Hof daarop niet is ingegaan, moet dat alsnog door het verwijzingshof worden uitgezocht.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Instantie
HR
Datum instantie
1 maart 2002
Rolnummer
36.020
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AD9708
bwbr0002629&artikel=12,bwbr0002629&artikel=15&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina

Cookies.

Onze website maakt gebruik van cookies om het gebruik en functionaliteit te waarborgen van deze website. Meer over ons cookiebeleid