Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie(35)
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Deze zaak gaat om een erfgenaam die in 2007 een boerderij met woning en landbouwgronden erft van een familielid. Tot 2004 maakten deze bezittingen deel uit van het ondernemingsvermogen van dit familielid. In dat jaar is de onderneming beëindigd en behoorden deze bezittingen tot het privévermogen van het overleden familielid. Direct na zijn overlijden is de erfgenaam de boerderij met woning en landbouwgronden gaan gebruiken in zijn eigen onderneming: een grondverzet- en bestratingsbedrijf. De Belastingdienst legde hem een aanslag op voor het volle pond. De erfgenaam vond dat hij in aanmerking kwam voor de gedeeltelijke vrijstelling die geldt bij de verkrijging van een onderneming (de zogenoemde BOF). Rechtbank Breda gaf hem op 13 juli 2012 gelijk door te beslissen dat het niet verlenen van die vrijstelling in strijd is met het internationale verbod op discriminatie (artikel 26 BUPO en artikel 14 EVRM). Hof Den Bosch heeft in hoger beroep de Belastingdienst in het gelijk gesteld.
Tegen dit oordeel heeft de erfgenaam cassatieberoep ingesteld.
A-G IJzerman is het met het Hof eens dat de BOF in casu niet van toepassing is. Hij meent dat de wettekst geen ruimte laat om ook het onderhavige geval daaronder te begrijpen. Voor het overlijden van de erflater waren de ‘bedrijfsmiddelen’ immers eigendom van erflater. Deze had zijn onderneming gestaakt, zodat het door de erfgenaam verkregene bij hem geen ondernemingsvermogen meer vormde.
Bovendien stuit deze verkrijging, naar het de A-G voorkomt, op een tweede wettelijke belemmering. Aan toepassing van de BOF is immers de voorwaarde gesteld dat de onderneming van de erfgenaam moet kunnen worden gezien als een rechtstreekse voortzetting van de onderneming die eerder door de erflater werd gedreven.
In casu heeft het Hof vastgesteld dat erflater een landbouwonderneming dreef en dat deze onderneming niet door erfgenaam is voortgezet. Deze dreef immers vanaf 2003 een grond- en bestratingsbedrijf. De A-G meent dat daarmee vaststaat dat er (ook economisch) geen sprake is van een bedrijfsopvolging als bedoeld in de Successiewet.

Metadata

Rubriek(en)
Overig
Belastingtijdvak
2007
Instantie
A-G
Datum instantie
18 november 2013
Rolnummer
13/02363
ECLI
ECLI:NL:PHR:2013:1367
bwbid=bwbr0&artikel=35b,bwbid=bwbr0&artikel=35c

Naar de bovenkant van de pagina

Cookies.

Onze website maakt gebruik van cookies om het gebruik en functionaliteit te waarborgen van deze website. Meer over ons cookiebeleid