Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Een architectenechtpaar oefent hun beroep uit in een BV waarvan de aandelen via een holding uitsluitend aan de vrouw toebehoren. In 1998 geniet de man een salaris van de BV van fl.180.000 en de holding van de vrouw een managementvergoeding van fl. 250.000. Het architectenbureau betrekt in 1999 een nieuwe huisvesting. De BV en de echtgenoot gaan met ingang van 1 januari 1999 een Vof aan. De echtgenoot doet forse investeringen in die huisvesting en stelt die tegen vergoeding beschikbaar aan de Vof. Hij rekent die investeringen tot zijn buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen. De Vof wordt reeds per 31 december 1999 weer ontbonden. De inspecteur merkt de Vof als een schijnhandeling aan wat tot een reeks van correcties op de aangifte van de man leidt. Dat standpunt is moeilijk te handhaven. Het Hof onthoudt aan de deelname van de echtgenoot in de Vof uiteindelijk de kwalificatie onderneming, omdat aan die deelname de voor een onderneming noodzakelijke continuïteit ontbreekt. Dat brengt mee dat de echtgenoot niet voor willekeurige afschrijving in aanmerking komt. Dat standpunt levert een hoger belastbaar inkomen op dan dat waarnaar de aanslag is opgelegd, zodat bijvoorbeeld het schrappen van de zelfstandigenaftrek niet in behandeling komt. Het Hof overweegt voorts dat indien de echtgenoot in 1999 wel als ondernemer kwalificeert de willekeurige afschrijving toch niet voor zijn situatie is bedoeld.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
1999
Instantie
Hof Amsterdam
Datum instantie
5 juli 2006
Rolnummer
04/04862
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2006:AY3765

Naar de bovenkant van de pagina