Metadata
Onroerende zaakbelastingen / installaties van grondzuiveraar onroerend
Hof Den Haag, 19 juli 2001
Samenvatting
Een BV exploiteert een bodemsaneringsbedrijf en maakt daarbij gebruik van zware grondreinigingsinstallaties die op haar terrein zijn aangebracht. De installaties kunnen technisch gesproken wel worden verplaatst maar zijn bestemd om steeds op dezelfde plaats te worden gebruikt. Dat brengt mee dat zij onroerend zijn.BRON
UITSPRAAK
op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [x]B. V., statutair gevestigd te [Z], tegen de uitspraak van de ambtenaar, belast met de heffing van belastingen van de gemeente Rotterdam (hierna: de Inspecteur), betreffende na te noemen aanslag.
1. Aanslag en bezwaar
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 wegens het gebruik krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [A]-straat 1 te Q (hierna: het object), een aanslag opgelegd in de onroerende-zaakbelastingen dezer gemeente naar een heffingsmaatstaf van f 10.028.000.
1.2. Het tegen de aanslag gerichte bezwaar van belanghebbende is bij de bestreden uitspraak afgewezen.
2. Loop van het geding
2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van f 450. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 9 mei 2001, gehouden te Den Haag. De griffier heeft van het verhandelde ter zitting een proces-verbaal opgemaakt, dat tot de stukken van het geding behoort.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan we1 door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende exploiteert een onderneming die zich bezig houdt met bodemsanering. Daartoe heeft zij twee grondreinigingsinstallaties in gebruik in [Z]en [Q]. Op de vestiging in [Q](hierna: de vestiging)zijn de volgende zaken aanwezig: een grondreinigings-installatie (hierna: de installatie), een waterzuiverings-installatie, een kantoor, een trafostation, een gasreduceer-station, een noodgenerator en compressor, een opslag annex werkplaats, een weegbrug, keerwanden, een terreinverharding en een afrastering. Het terrein is op circa een meter diepte voorzien van een waterdichte folie en een afwateringssysteem (beide aangebracht door belanghebbende)dat het water afvoert naar de waterzuiveringsinstallatie. Het gehele terrein wordt door belanghebbende gehuurd van de gemeente Rotterdam. Er is geen recht van opstal gevestigd.
3.2. Belanghebbende heeft de vestiging sinds 1986. Per jaar verwerkt deze circa 180.000 ton (ongeveer 150.000 m3) verontreinigde grond. Al deze grond wordt per vrachtauto van elders aangevoerd en ook weer afgevoerd; het betreft geen ter plaatse aanwezige grond. De installatie is aangesloten op het gasnet en het bedrijf is voorzien van alle overige openbare nutsvoorzieningen.
3.3. De werking van de installatie is gebaseerd op het afscheiden van schadelijke stoffen uit grond onder meer door middel van verhitting van de grond in een trommeloven. De hierbij vrijkomende schadelijke dampen en gassen worden vernietigd in een naverbrander. Bouwkundige beschrijvingen van de installatie en situatietekeningen van het object behoren tot de gedingstukken. Voorts zijn door beide partijen foto's van de installatie overgelegd.
3.4. De installatie staat 10s op een vloeistofdichte gewapende betonplaat en weegt ten minste 120 ton. De installatie is, conform de bedoeling van belanghebbende, mobiel van opzet. Verschillende onderdelen ervan -de schoorsteen, het gloeitrommelframe, de naverbrander, het naverbranderframe, het commandohuis en de transportbanden zijn zodanig geconstrueerd dat zij relatief eenvoudig te demonteren en te verplaatsen zijn. De gloeitrommel weegt 60 ton, is 16 meter lang en 3, s meter breed. Objectief bezien heeft een vaste, niet-mobiele installatie voordelen boven een mobiele installatie, zoals lagere kosten en minder trillingen en vervormingen. Verschillende onderdelen van de installatie zijn uitwisselbaar met onderdelen van de grondreinigingsinstallatie die belanghebbende in Utrecht exploiteert.
3.5. De installatie is om milieutechnische redenen geplaatst op een vloeistofdichte gewapende betonplaat. Dit geldt eveneens voor het aanbrengen van de waterdichte folie en het afwateringssysteem. Zonder deze voorzieningen is het belanghebbende niet toegestaan om haar bedrijf uit te oefenen.
3.6. De installatie is ontworpen in 1984 en bevindt zich sinds 1986 op de huidige locatie. Voorheen was zij geplaatst op het terrein van een voormalige gasfabriek te [H]. Belanghebbende is na 1986 meerdere malen in gesprek geweest met diverse partijen om de installatie te verplaatsen, onder meer naar Gent, Bremen, Oost-Duitsland en een andere locatie in [Q], om aldaar verontreinigde grond te saneren.
Verplaatsing heeft niet plaatsgevonden.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. Partijen hebben ter zitting het tussen hen gerezen geschil beperkt tot uitsluitend de vraag of de installatie een roerende dan we1 een onroerende zaak is. Zij hebben ter zitting bij wijze van compromis overeenstemming bereikt over de heffingsmaatstaf en we1 in dier voege dat deze moet worden verminderd tot f 3.240.000 indien de installatie moet worden aangemerkt als een roerende zaak en tot f 5.250.000 indien de installatie moet worden aangemerkt als een onroerende zaak.
4.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de installatie een roerende zaak vormt terwijl de Inspecteur deze ziet als een onroerende zaak. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de gedingstukken. Zij hebben hun standpunten ter zitting toegelicht, doch aldaar aan de door hen in de gedingstukken gegeven uiteenzettingen geen grieven of weren toegevoegd.
5. Conclusies van partijen
5.1. Na de vorenomschreven wijzigingen in het geschil en in de standpunten van partijen strekt het beroep van belanghebbende uiteindelijk tot vermindering van de aanslag tot een naar een heffingsmaatstaf van primair f 3.240.000 en subsidiair f 5.250.000.
5.2. De Inspecteur heeft uiteindelijk geconcludeerd tot vermindering van de aanslag tot een naar een heffingsmaatstaf van f 5.250.000.
6. Overwegingen omtrent het geschil
6.1. Bij de beoordeling van de in geschil zijnde vraag moet het volgende voorop worden gesteld. Ingevolge artikel 3: 3, lid 1, BW zijn onroerend werken die duurzaam met de grond zijn verenigd. Een installatie kan in voormelde zin duurzaam met de grond verenigd zijn doordat deze naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. Niet van belang is dan meer dat technisch de mogelijkheid bestaat om de installatie te verplaatsen. Bij beantwoording van de vraag of de installatie bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven moet mede worden gelet op de bedoeling van de bouwer voor zover deze naar buiten kenbaar is. Onder de bouwer moet in casu mede worden verstaan belanghebbende, als zijnde degene in wiens opdracht de installatie is gebouwd. Voorts dient de bestemming van de installatie om duurzaam ter plaatse te blijven naar buiten kenbaar te zijn.
6.2.1. Blijkens de vaststaande feiten en de in het geding gebrachte foto's maakt de installatie deel uit van het object waarmee belanghebbende haar onderneming ter plaatse exploiteert en vormt deze zowel visueel als functioneel één is vanaf de inbedrijfstelling in 1986 uitsluitend bestemd en gebruikt voor het reinigen van grond die van elders is en wordt aangevoerd. Er is geen sprake van een tijdelijke aanwezigheid van de installatie op deze locatie in de zin dat zij daar slechts is geplaatst voor een bepaalde periode, die nodig is voor de reiniging van een aldaar aanwezige vervuilde bodem. De installatie is voorts aangesloten op het gasnet.
6.2.2. Uit deze, naar buiten kenbare, feiten en omstandigheden leidt het Hof af dat de installatie bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. Een bevestiging hiervoor kan mede worden gevonden in de omstandigheid dat de installatie thans reeds meer dan 14 jaar onafgebroken op de onderhavige locatie is geplaatst.
6.2.3. Daaraan doet niet af dat belanghebbende bereid en in staat is om -zodra dat voor haar economisch interessant is de installatie te verplaatsen naar een andere locatie en dat de keuze voor een mobiele versie van de installatie is gemaakt met het oog op de verplaatsbaarheid daarvan.
6.3. Op grond van het hiervoor onder 6.1 tot en met 6.2.3 overwogene is het Hof van oordeel dat de installatie moet worden aangemerkt als een onroerende zaak. Gelet op hetgeen is weergegeven onder 4.1 moet worden beslist als hierna vermeld.
7. Proceskosten en griffierecht
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8: 75 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op het ter zitting door partijen te dier zake gesloten compromis stelt het Hof deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op f 3.550 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2,5 punt a f 710 x 2 (gewicht van de zaak)).
Voorts dient de gemeente Rotterdam aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te vergoeden.
8. Beslissing
Het Gerechtshof
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak waarvan beroep,
vermindert de aanslag tot een naar een heffingsmaatstaf van f 5.250.000,
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op f 3.550, en gelast de gemeente Rotterdam deze kosten alsmede het voor deze zaak gestorte griffierecht ad f 450 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld op 19 juli 2001 door mrs. Biemond, Schuurman en Vonk. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Derks.
op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [x]B. V., statutair gevestigd te [Z], tegen de uitspraak van de ambtenaar, belast met de heffing van belastingen van de gemeente Rotterdam (hierna: de Inspecteur), betreffende na te noemen aanslag.
1. Aanslag en bezwaar
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 wegens het gebruik krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [A]-straat 1 te Q (hierna: het object), een aanslag opgelegd in de onroerende-zaakbelastingen dezer gemeente naar een heffingsmaatstaf van f 10.028.000.
1.2. Het tegen de aanslag gerichte bezwaar van belanghebbende is bij de bestreden uitspraak afgewezen.
2. Loop van het geding
2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van f 450. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 9 mei 2001, gehouden te Den Haag. De griffier heeft van het verhandelde ter zitting een proces-verbaal opgemaakt, dat tot de stukken van het geding behoort.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan we1 door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende exploiteert een onderneming die zich bezig houdt met bodemsanering. Daartoe heeft zij twee grondreinigingsinstallaties in gebruik in [Z]en [Q]. Op de vestiging in [Q](hierna: de vestiging)zijn de volgende zaken aanwezig: een grondreinigings-installatie (hierna: de installatie), een waterzuiverings-installatie, een kantoor, een trafostation, een gasreduceer-station, een noodgenerator en compressor, een opslag annex werkplaats, een weegbrug, keerwanden, een terreinverharding en een afrastering. Het terrein is op circa een meter diepte voorzien van een waterdichte folie en een afwateringssysteem (beide aangebracht door belanghebbende)dat het water afvoert naar de waterzuiveringsinstallatie. Het gehele terrein wordt door belanghebbende gehuurd van de gemeente Rotterdam. Er is geen recht van opstal gevestigd.
3.2. Belanghebbende heeft de vestiging sinds 1986. Per jaar verwerkt deze circa 180.000 ton (ongeveer 150.000 m3) verontreinigde grond. Al deze grond wordt per vrachtauto van elders aangevoerd en ook weer afgevoerd; het betreft geen ter plaatse aanwezige grond. De installatie is aangesloten op het gasnet en het bedrijf is voorzien van alle overige openbare nutsvoorzieningen.
3.3. De werking van de installatie is gebaseerd op het afscheiden van schadelijke stoffen uit grond onder meer door middel van verhitting van de grond in een trommeloven. De hierbij vrijkomende schadelijke dampen en gassen worden vernietigd in een naverbrander. Bouwkundige beschrijvingen van de installatie en situatietekeningen van het object behoren tot de gedingstukken. Voorts zijn door beide partijen foto's van de installatie overgelegd.
3.4. De installatie staat 10s op een vloeistofdichte gewapende betonplaat en weegt ten minste 120 ton. De installatie is, conform de bedoeling van belanghebbende, mobiel van opzet. Verschillende onderdelen ervan -de schoorsteen, het gloeitrommelframe, de naverbrander, het naverbranderframe, het commandohuis en de transportbanden zijn zodanig geconstrueerd dat zij relatief eenvoudig te demonteren en te verplaatsen zijn. De gloeitrommel weegt 60 ton, is 16 meter lang en 3, s meter breed. Objectief bezien heeft een vaste, niet-mobiele installatie voordelen boven een mobiele installatie, zoals lagere kosten en minder trillingen en vervormingen. Verschillende onderdelen van de installatie zijn uitwisselbaar met onderdelen van de grondreinigingsinstallatie die belanghebbende in Utrecht exploiteert.
3.5. De installatie is om milieutechnische redenen geplaatst op een vloeistofdichte gewapende betonplaat. Dit geldt eveneens voor het aanbrengen van de waterdichte folie en het afwateringssysteem. Zonder deze voorzieningen is het belanghebbende niet toegestaan om haar bedrijf uit te oefenen.
3.6. De installatie is ontworpen in 1984 en bevindt zich sinds 1986 op de huidige locatie. Voorheen was zij geplaatst op het terrein van een voormalige gasfabriek te [H]. Belanghebbende is na 1986 meerdere malen in gesprek geweest met diverse partijen om de installatie te verplaatsen, onder meer naar Gent, Bremen, Oost-Duitsland en een andere locatie in [Q], om aldaar verontreinigde grond te saneren.
Verplaatsing heeft niet plaatsgevonden.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. Partijen hebben ter zitting het tussen hen gerezen geschil beperkt tot uitsluitend de vraag of de installatie een roerende dan we1 een onroerende zaak is. Zij hebben ter zitting bij wijze van compromis overeenstemming bereikt over de heffingsmaatstaf en we1 in dier voege dat deze moet worden verminderd tot f 3.240.000 indien de installatie moet worden aangemerkt als een roerende zaak en tot f 5.250.000 indien de installatie moet worden aangemerkt als een onroerende zaak.
4.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de installatie een roerende zaak vormt terwijl de Inspecteur deze ziet als een onroerende zaak. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de gedingstukken. Zij hebben hun standpunten ter zitting toegelicht, doch aldaar aan de door hen in de gedingstukken gegeven uiteenzettingen geen grieven of weren toegevoegd.
5. Conclusies van partijen
5.1. Na de vorenomschreven wijzigingen in het geschil en in de standpunten van partijen strekt het beroep van belanghebbende uiteindelijk tot vermindering van de aanslag tot een naar een heffingsmaatstaf van primair f 3.240.000 en subsidiair f 5.250.000.
5.2. De Inspecteur heeft uiteindelijk geconcludeerd tot vermindering van de aanslag tot een naar een heffingsmaatstaf van f 5.250.000.
6. Overwegingen omtrent het geschil
6.1. Bij de beoordeling van de in geschil zijnde vraag moet het volgende voorop worden gesteld. Ingevolge artikel 3: 3, lid 1, BW zijn onroerend werken die duurzaam met de grond zijn verenigd. Een installatie kan in voormelde zin duurzaam met de grond verenigd zijn doordat deze naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. Niet van belang is dan meer dat technisch de mogelijkheid bestaat om de installatie te verplaatsen. Bij beantwoording van de vraag of de installatie bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven moet mede worden gelet op de bedoeling van de bouwer voor zover deze naar buiten kenbaar is. Onder de bouwer moet in casu mede worden verstaan belanghebbende, als zijnde degene in wiens opdracht de installatie is gebouwd. Voorts dient de bestemming van de installatie om duurzaam ter plaatse te blijven naar buiten kenbaar te zijn.
6.2.1. Blijkens de vaststaande feiten en de in het geding gebrachte foto's maakt de installatie deel uit van het object waarmee belanghebbende haar onderneming ter plaatse exploiteert en vormt deze zowel visueel als functioneel één is vanaf de inbedrijfstelling in 1986 uitsluitend bestemd en gebruikt voor het reinigen van grond die van elders is en wordt aangevoerd. Er is geen sprake van een tijdelijke aanwezigheid van de installatie op deze locatie in de zin dat zij daar slechts is geplaatst voor een bepaalde periode, die nodig is voor de reiniging van een aldaar aanwezige vervuilde bodem. De installatie is voorts aangesloten op het gasnet.
6.2.2. Uit deze, naar buiten kenbare, feiten en omstandigheden leidt het Hof af dat de installatie bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. Een bevestiging hiervoor kan mede worden gevonden in de omstandigheid dat de installatie thans reeds meer dan 14 jaar onafgebroken op de onderhavige locatie is geplaatst.
6.2.3. Daaraan doet niet af dat belanghebbende bereid en in staat is om -zodra dat voor haar economisch interessant is de installatie te verplaatsen naar een andere locatie en dat de keuze voor een mobiele versie van de installatie is gemaakt met het oog op de verplaatsbaarheid daarvan.
6.3. Op grond van het hiervoor onder 6.1 tot en met 6.2.3 overwogene is het Hof van oordeel dat de installatie moet worden aangemerkt als een onroerende zaak. Gelet op hetgeen is weergegeven onder 4.1 moet worden beslist als hierna vermeld.
7. Proceskosten en griffierecht
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8: 75 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op het ter zitting door partijen te dier zake gesloten compromis stelt het Hof deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op f 3.550 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2,5 punt a f 710 x 2 (gewicht van de zaak)).
Voorts dient de gemeente Rotterdam aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te vergoeden.
8. Beslissing
Het Gerechtshof
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak waarvan beroep,
vermindert de aanslag tot een naar een heffingsmaatstaf van f 5.250.000,
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op f 3.550, en gelast de gemeente Rotterdam deze kosten alsmede het voor deze zaak gestorte griffierecht ad f 450 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld op 19 juli 2001 door mrs. Biemond, Schuurman en Vonk. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Derks.
Metadata
Rubriek(en)
OverigInstantie
Hof Den HaagDatum instantie
19 juli 2001Rolnummer
99.30265