Samenvatting
Twee partners - de heer C en mevrouw D - zijn een maatschap aangegaan. De heer C is dga van een BV, een sloopbedrijf met kantoorruimte en opslagterrein. In 2009 zijn de heer C en mevrouw D gestart met de bouw van een nieuwe woning. De woning is door hen op 1 december 2010 in gebruik genomen. De maatschap verhuurt een werkkamer in de kelder van de woning aan de BV ten behoeve van gebruik door haar dga. Om deze kamer te bereiken moet men gebruik maken van een trap in de hal van de woning. Voor het sanitair moet gebruik worden gemaakt van het sanitair in de hal van de woning.In geschil is of de maatschap ter zake van de bouw van de woning in rekening gebrachte omzetbelasting terecht als voorbelasting in aftrek heeft gebracht. Volgens Rechtbank Arnhem is dat niet het geval. De maatschap heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt evenals de Rechtbank dat de maatschap met de verhuur geen economische activiteiten heeft verricht en ter zake niet als ondernemer kan worden aangemerkt. Er is geen markt voor een verhuuractiviteit als de onderhavige. De onzelfstandige werkkamer leent zich niet voor daadwerkelijke verhuur aan een derde en hiervoor zijn ook geen gegadigden. De onderhavige werkzaamheid kan ook niet worden vergeleken met die van de verhuur van dga's aan hun eigen BV. In dat geval is slechts sprake van één gegadigde en kan naar het oordeel van het Hof niet worden geconcludeerd dat de prijs door vraag en aanbod tot stand is gekomen. Niet gesteld of gebleken is voorts dat dga’s onzelfstandige werkruimten verhuren aan BV’s van andere dga’s. De maatschap heeft ook geen recht op aftrek van de voorbelasting op grond van het vertrouwensbeginsel, aldus het Hof.
bwbid=bwbr0&artikel=7