Metadata
Onroerende zaakbelastingen / Evenementengebouw waarderen op waarde in het economisch verkeer.
Hof Den Haag, 28 maart 2001
Samenvatting
Een Rotterdams gebouw bestaande uit een sportpaleis, een circulatorium en vijf tentoonstellingshallen, waarvan het circulatorium onder meer kantoorruimten en een restaurant bevat, moet voor de feitelijke gebruiker gewaardeerd worden op de waarde in het economisch verkeer. Het wordt door een NV commercieel in concurrentie met het Jaarbeursgebouw te Utrecht, het RAI-gebouw te Amsterdam, het Congrescentrum te Den Haag en het MECC te Maastricht verzelfstandigd geƫxploiteerd.BRON
UITSPRAAK
op het beroep van de naamloze vennootschap [x] N. V. te [Z]tegen de uitspraak van de ambtenaar, belast met de heffing van belastingen van de gemeente Rotterdam (hierna: de Inspecteur) betreffende na te noemen aanslag.
1. Aanslag en bezwaar
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 wegens het feitelijk gebruik van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [A]-weg [1] te [Z], een aanslag opgelegd in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Rotterdam naar een heffingsmaatstaf van f 95.000.000.
1.2. De tegen de aanslag gerichte bezwaren van belanghebbende zijn bij de bestreden uitspraak afgewezen.
2. Loop van het geding
2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmede is van belanghebbende door de griffier een griffierecht geheven van f 75. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
2.2. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingezonden, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.
2.3. Het onderzoek ter zitting van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 23 februari 2000, gehouden te Den Haag. Aldaar is verschenen de gemachtigde van belanghebbende, [A], tot zijn bijstand vergezeld van [B], [C]en [D], alsmede namens de Inspecteur [El, tot zijn bijstand vergezeld van [F]en [Gl.
2.4. Partijen hebben ter zitting ieder een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Belanghebbende heeft tevens nog haar schriftelijke op reactie de pleitnota van de gemeente voorgedragen en overgelegd. De inhoud van vorenvermelde stukken moet als hier ingelast worden aangemerkt.
2.5. Op dezelfde zitting zijn behandeld de zaken van belanghebbende met de nummers BK-97/01216, BK-97/01217 en BK-97/01218, betreffende de jaren 1993, 1994 en 1995. Partijen hebben ter zitting ermee ingestemd dat de in die zaken in het geding gebrachte stukken en aangevoerde stellingen -voor zover van belang voor de onderhavige zaak -tevens gelden als ingebracht c. q. aangevoerd in de onderhavige zaak. Voor zover door partijen naar stukken in die zaken is verwezen, worden die stukken geacht ook in deze zaak te zijn overgelegd. Wat in deze zaak is aangevoerd (schriftelijk of mondeling)wordt geacht te zijn aangevoerd in de andere zaken.
2.6. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft het Hof het onderzoek ter zitting geschorst en heeft vervolgens tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden. Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven.
3. Verordening
3.1. De raad van de gemeente Rotterdam heeft in zijn openbare vergadering van 28 november 1991 vastgesteld de "Verordening onroerend-goedbelastingen 1992" (hierna te noemen: de Verordening), welke is goedgekeurd bij koninklijk besluit van 21 januari 1992, nr. 92.000665. Een afdruk van de tekst van de Verordening behoort tot de stukken van het geding.
3.2. De leden 1 tot en met 4 van artikel 3 van de Verordening luiden als volgt:
1. De maatstaf van heffing is de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak.
2. De waarde in het economische verkeer wordt bepaald op de waarde die aan de. onroerende zaak dient te worden toegekend indien de voile en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin het zich bevindt, onmiddellijk en in voile omvang in feitelijk gebruik zou kunnen nemen.
3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid wordt de waarde in het economische verkeer van een onroerende zaak waarvoor redelijkerwijs geen verkrijger kan worden gevonden die de zaak zou willen verwerven tegen een bedrag dat in redelijke verhouding staat tot de vervangingswaarde, en die de zaak overeenkomstig het tweede lid in gebruik zou willen nemen met inachtneming van de aard en de bestemming daarvan, gesteld op de vervangingswaarde.
4. Bij de bepaling van de vervangingswaarde wordt rekening gehouden met de technische en functionele veroudering die is opgetreden sedert de stichting van de zaak, waarbij de invloed van latere wijzigingen mede in aanmerking wordt genomen. 4. Vaststaande feiten
0p grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan we1 door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of njet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
4.1. Belanghebbende is op 1 januari van het onderhavige jaar feitelijk gebruikster van de in het aanslagbiljet onder volgnummer vermelde, aan de [A]-weg El]te [Z]gelegen onroerende zaak met aanhorigheden, tezamen vormende &en belastingobject (hierna: het object). Dit object betreft in het onderhavige jaar een sportpaleis, een circulatorium en vijf tentoonstellingshallen. Het dateert uit 1970 en is uitgebreid in 1978. Belanghebbende heeft als statutaire doelstelling het organiseren, doen organiseren, exploiteren en doen exploiteren van evenementen, het begeleiden van artiesten, sportbeoefenaars en (andere)zelfstandige beroepsuitoefenaars op het gebied van recreatie.
4.2. Het circulatorium is een gebouw dat bestaat uit een kelder, begane grond en drie verdiepingen. Dit gebouw vormt de verbinding tussen het sportpaleis en de tentoonstellingshallen. Het is de centrale entree voor alle ruimten van het gehele object. Op de begane grond bevinden zich de centrale entreehal, facilitaire ruimten en een expositieruimte. Tevens zijn op dit niveau technische ruimten en bergingen gesitueerd. Voor het gebouw bevindt zich de kassaruimte. Op de eerste verdieping bevinden zich kantoorruimten, foyer, restaurant, keuken, kleedruimten en sanitaire groepen. Op de tweede verdieping bevinden zich kantoor-en vergaderruimten en een congreszaal. Op de derde verdieping bevinden zich technische ruimten, filmcabine en bergingen.
4.3. De tentoonstellingsruimten worden gebruikt voor publieks-en vakbeurzen en tentoonstellingen. Het sportpaleis wordt voornamelijk gebruikt voor (pop)concerten.
4.4. Het beheer, de verhuur en de exploitatie van het gehele object geschiedden aanvankelijk voor rekening van de gemeente Rotterdam. Met ingang van 1 januari 1988 is de exploitatie van het object volledig verzelfstandigd en in handen van belanghebbende. De (certificaten van)aandelen van belanghebbende zijn geheel in handen van de gemeente.
4.5. Belanghebbende huurt het object van de gemeente tegen een niet-marktconforme prijs. Belanghebbende is door de gemeente vrijgesteld van het betalen van erfpachtcanon tot 2000.
4.6. Op het moment van verzelfstandiging verkeerde het object in slechte staat van onderhoud. Gedurende de jaren 1988-1991 heeft een zeer omvangrijke renovatie plaatsgevonden die circa f 25.000.000 heeft gekost.
4.7. In 1996 heeft belanghebbende aandelen uitgegeven. Ter volstorting van de certificaten van die aandelen heeft de gemeente het object in 99-jarige erfpacht uitgegeven aan belanghebbende. Volgens de beschrijving van inbreng is toen aan het object een waarde toegekend van f 20.000.000.
4.8. Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aanslag opgelegd ter zake van het feitelijk gebruik van het object naar een heffingsmaatstaf van f 95.000.000 op 1 januari 1990 (hierna: de waardepeildatum). De Inspecteur heeft de heffingsmaatstaf bepaald op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde als bedoeld in artikel 3, lid 3, van de Verordening.
5. Geschil en standpunten van partijen
5.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur de heffingsmaatstaf van het object op de waardepeildatum terecht heeft bepaald op f 95.000.000, welke vraag de Inspecteur bevestigend en belanghebbende ontkennend beantwoordt.
5.2. Belanghebbende heeft -zakelijk weergegeven -het volgende aangevoerd. De heffingsmaatstaf dient primair te worden bepaald op de waarde in het economische verkeer als bedoeld in artikel
3, lid 2, van de Verordening, subsidiair op de bedrijfswaarde, en meer subsidiair op de gecorrigeerde vervangingswaarde. Belanghebbende heeft haar standpunt gebaseerd op een in haar opdracht door [HI B. V. op 10 oktober 1997 uitgebracht taxatierapport, waarin zijn berekend: de waarde in het economische verkeer als bedoeld in artikel 273, lid 3, van de gemeentewet (tekst 1992)en het inhoudelijk daarmee overeenstemmende artikel 3, lid 2, van de Verordening ad f 24.300.000, de gecorrigeerde vervangingswaarde als bedoeld in artikel 273, lid 4, van de gemeentewet en het inhoudelijk daarmee overeenstemmende artikel 3, lid 3, van de Verordening ad f 28.550.000, en de bedrijfswaarde ad f 27.000.000, van het object.
5.3. De Inspecteur heeft daartegenover -zakelijk weergegeven het volgende aangevoerd. De gemeente ziet het (voort)bestaan van het object als een zaak van algemeen belang. Belanghebbende drijft niet een volledig commerciele onderneming. Het object is geen courante commerciƫle onroerende zaak. Het zal door een onafhankelijke derde nooit worden gesticht omdat de exploitatie onrendabel is. Daarom kan noch de waarde in het economische verkeer, noch de bedrijfswaarde als heffingsmaatstaf gelden. Op grond van artikel 3, lid 3, van de Verordening dient de heffingsmaatstaf te worden gesteld op de gecorrigeerde vervangingswaarde.
5.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken, waaronder de eerder vermelde pleitnota's. Zij hebben hun standpunten ter zitting toegelicht, doch aldaar aan hun in de stukken gegeven uiteenzettingen geen grieven of weren toegevoegd. Ter zitting heeft de Inspecteur aangegeven dat hij het eens is met belanghebbendes stelling dat de waarde in het economische verkeer van het object f 24.300.000 bedraagt.
6. Conclusies van partijen
6.1. Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag in dier voege dat deze nader wordt berekend naar een heffingsmaatstaf van: primair f 24.300.000, subsidiair f 27.000.000 en meer subsidiair f 28.550.000.
6.2. De Inspecteur heeft primair geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak waarvan beroep en subsidiair tot vermindering van de aanslag tot ken, berekend naar een heffingsmaatstaf van f 24.300.000.
7. Overwegingen omtrent het geschil
7.1. Tussen partijen is niet (meer)in geschil dat de waarde in economische bet verkeer van het object, bepaald op de in artikel 3, lid 2, van de Verordening voorgeschreven wijze f 24.300.000 bedraagt.
7.2. Met inachtneming daarvan zal het Hof de vraag beantwoorden of overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, leden 3 en 4, van de Verordening, te dezen -in afwijking van de onder 7.1 bedoelde waarde -als heffingsmaatstaf dient te gelden de gecorrigeerde vervangingswaarde van het object.
7.3. Daarbij neemt het Hof de volgende als tussen partijen niet in geschil zijnde feiten en omstandigheden in aanmerking. Belanghebbende oefent haar onderneming uit in een marktsegment waarop verschillende concurrenten hun diensten aanbieden, zoals de Jaarbeurs te Utrecht, de RAI te Amsterdam, het Congrescentrum te Den Haag en het MECC te Maastricht. Belanghebbende treedt met deze instellingen in concurrentie. Belanghebbende is opgezet om zelfstandig winstgevend te opereren zodat uit eigen middelen toekomstige exploitatie mogelijk blijft, nieuwe investeringen kunnen worden gedaan en nieuwe diensten kunnen worden ontwikkeld. Op de waardepeildatum bestond in de markt waarop belanghebbende opereert een overschot aan objecten als het onderhavige.
7.4. De onder 7.3 vermelde feiten en omstandigheden, bezien in onderling verband met de onder 4.1 tot en met 4.8 vastgestelde feiten, leiden naar 's Hofs oordeel tot de gevolgtrekking dat het object moet worden aangemerkt als een in de commerciƫle sfeer gebezigde onroerende zaak, dat wil zeggen dat de exploitatie van de onroerende zaak uitsluitend geschiedt om daarmee winst te behalen.
7.5. In een zodanig geval kan de gecorrigeerde vervangingswaarde niet hoger worden gesteld dan de bedrijfswaarde, dat wil zeggen de waarde die de onroerende zaak in economische zin voor de huidige gebruiker vertegenwoordigt.
7.6. Belanghebbende stelt zich op basis van het rapport van [H] op het standpunt dat de bedrijfswaarde van het object f 27.000.000 bedraagt. Deze waarde is bepaald op basis van een analyse van gegevens uit de jaarrekeningen 1988 tot en met 1991 van belanghebbende. Kosten zoals energiekosten, gemeentelijke belastingen voor de gebruiker, verzekeringen, onderhoudskosten en overige kosten -waarin een deel vervangingsinvesteringen is begrepen -zijn verdisconteerd. Buiten beschouwing zijn gelaten: voorzieningen, afschrijvingen van de verbouwingskosten, buitengewone lasten en kosten van achterstallig onderhoud. De laatste post is in de waardebepaling buiten beschouwing gebleven in verband met de grootscheepse renovatie van het object in voorgaande jaren. Op basis van het netto-resultaat over deze jaren berekent [H]de bedrijfswaarde op (afgerond)f 27.000.000. Nu deze berekeningsmethodiek door de Inspecteur niet dan we1 onvoldoende is bestreden, volgt het Hof belanghebbende hierin.
7.7. Nu uit het vorenstaande volgt dat het verschil tussen de gecorrigeerde vervangingswaarde van het object op de waardepeildatum en de door de verkrijger ten hoogste te betalen prijs ad f 24.300.000 niet meer bedraagt dan 50 percent van die vervangingswaarde, dient de heffingsmaatstaf te worden gesteld op de waarde in het economische verkeer, als bedoeld in artikel 3, lid 2, van de Verordening (HR 27 januari 1988, nummer 24.967, BNB 1988/107).
7.8. Het beroep is derhalve gegrond. Tussen partijen is alsdan niet in geschil dat de heffingsmaatstaf f 24.300.000 bedraagt.
8. Proceskosten en qriffierecht
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, waarbij het Hof, gelet op de inhoud van de desbetreffende dossiers, de onderhavige zaak en de zaken met de nummers BK-97/01216, BK-97/01217 en BK-97/01218 aanmerkt als met elkaar samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten fiscale procedures. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, voor de vorenbedoelde zaken tezamen vast op: f 5.325 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2,5 punten h f 710 x 2 (gewicht van de zaak)x 1, s (factor samenhangende zaken)), f 19.239 wegens kosten van een deskundige die aan belanghebbende verslag heeft uitgebracht (165 uren a f 116,60), in totaal derhalve op f 24.564, waarvan te dezen een vierde deel, derhalve f 6.141 in aanmerking wordt genomen. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig. Voorts dient de Inspecteur aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te vergoeden.
9. Beslissing
Het Gerechtshof vernietigt de uitspraak waarvan beroep, vermindert de aanslag tot een naar een heffingsmaatstaf van f 24.300.000, veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op f 6.141, onder aanwijzing van de gemeente Rotterdam als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en gelast de Inspecteur aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht ad f 75 te vergoeden.
op het beroep van de naamloze vennootschap [x] N. V. te [Z]tegen de uitspraak van de ambtenaar, belast met de heffing van belastingen van de gemeente Rotterdam (hierna: de Inspecteur) betreffende na te noemen aanslag.
1. Aanslag en bezwaar
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 wegens het feitelijk gebruik van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [A]-weg [1] te [Z], een aanslag opgelegd in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Rotterdam naar een heffingsmaatstaf van f 95.000.000.
1.2. De tegen de aanslag gerichte bezwaren van belanghebbende zijn bij de bestreden uitspraak afgewezen.
2. Loop van het geding
2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmede is van belanghebbende door de griffier een griffierecht geheven van f 75. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
2.2. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingezonden, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.
2.3. Het onderzoek ter zitting van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 23 februari 2000, gehouden te Den Haag. Aldaar is verschenen de gemachtigde van belanghebbende, [A], tot zijn bijstand vergezeld van [B], [C]en [D], alsmede namens de Inspecteur [El, tot zijn bijstand vergezeld van [F]en [Gl.
2.4. Partijen hebben ter zitting ieder een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Belanghebbende heeft tevens nog haar schriftelijke op reactie de pleitnota van de gemeente voorgedragen en overgelegd. De inhoud van vorenvermelde stukken moet als hier ingelast worden aangemerkt.
2.5. Op dezelfde zitting zijn behandeld de zaken van belanghebbende met de nummers BK-97/01216, BK-97/01217 en BK-97/01218, betreffende de jaren 1993, 1994 en 1995. Partijen hebben ter zitting ermee ingestemd dat de in die zaken in het geding gebrachte stukken en aangevoerde stellingen -voor zover van belang voor de onderhavige zaak -tevens gelden als ingebracht c. q. aangevoerd in de onderhavige zaak. Voor zover door partijen naar stukken in die zaken is verwezen, worden die stukken geacht ook in deze zaak te zijn overgelegd. Wat in deze zaak is aangevoerd (schriftelijk of mondeling)wordt geacht te zijn aangevoerd in de andere zaken.
2.6. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft het Hof het onderzoek ter zitting geschorst en heeft vervolgens tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden. Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven.
3. Verordening
3.1. De raad van de gemeente Rotterdam heeft in zijn openbare vergadering van 28 november 1991 vastgesteld de "Verordening onroerend-goedbelastingen 1992" (hierna te noemen: de Verordening), welke is goedgekeurd bij koninklijk besluit van 21 januari 1992, nr. 92.000665. Een afdruk van de tekst van de Verordening behoort tot de stukken van het geding.
3.2. De leden 1 tot en met 4 van artikel 3 van de Verordening luiden als volgt:
1. De maatstaf van heffing is de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak.
2. De waarde in het economische verkeer wordt bepaald op de waarde die aan de. onroerende zaak dient te worden toegekend indien de voile en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin het zich bevindt, onmiddellijk en in voile omvang in feitelijk gebruik zou kunnen nemen.
3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid wordt de waarde in het economische verkeer van een onroerende zaak waarvoor redelijkerwijs geen verkrijger kan worden gevonden die de zaak zou willen verwerven tegen een bedrag dat in redelijke verhouding staat tot de vervangingswaarde, en die de zaak overeenkomstig het tweede lid in gebruik zou willen nemen met inachtneming van de aard en de bestemming daarvan, gesteld op de vervangingswaarde.
4. Bij de bepaling van de vervangingswaarde wordt rekening gehouden met de technische en functionele veroudering die is opgetreden sedert de stichting van de zaak, waarbij de invloed van latere wijzigingen mede in aanmerking wordt genomen. 4. Vaststaande feiten
0p grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan we1 door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of njet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
4.1. Belanghebbende is op 1 januari van het onderhavige jaar feitelijk gebruikster van de in het aanslagbiljet onder volgnummer vermelde, aan de [A]-weg El]te [Z]gelegen onroerende zaak met aanhorigheden, tezamen vormende &en belastingobject (hierna: het object). Dit object betreft in het onderhavige jaar een sportpaleis, een circulatorium en vijf tentoonstellingshallen. Het dateert uit 1970 en is uitgebreid in 1978. Belanghebbende heeft als statutaire doelstelling het organiseren, doen organiseren, exploiteren en doen exploiteren van evenementen, het begeleiden van artiesten, sportbeoefenaars en (andere)zelfstandige beroepsuitoefenaars op het gebied van recreatie.
4.2. Het circulatorium is een gebouw dat bestaat uit een kelder, begane grond en drie verdiepingen. Dit gebouw vormt de verbinding tussen het sportpaleis en de tentoonstellingshallen. Het is de centrale entree voor alle ruimten van het gehele object. Op de begane grond bevinden zich de centrale entreehal, facilitaire ruimten en een expositieruimte. Tevens zijn op dit niveau technische ruimten en bergingen gesitueerd. Voor het gebouw bevindt zich de kassaruimte. Op de eerste verdieping bevinden zich kantoorruimten, foyer, restaurant, keuken, kleedruimten en sanitaire groepen. Op de tweede verdieping bevinden zich kantoor-en vergaderruimten en een congreszaal. Op de derde verdieping bevinden zich technische ruimten, filmcabine en bergingen.
4.3. De tentoonstellingsruimten worden gebruikt voor publieks-en vakbeurzen en tentoonstellingen. Het sportpaleis wordt voornamelijk gebruikt voor (pop)concerten.
4.4. Het beheer, de verhuur en de exploitatie van het gehele object geschiedden aanvankelijk voor rekening van de gemeente Rotterdam. Met ingang van 1 januari 1988 is de exploitatie van het object volledig verzelfstandigd en in handen van belanghebbende. De (certificaten van)aandelen van belanghebbende zijn geheel in handen van de gemeente.
4.5. Belanghebbende huurt het object van de gemeente tegen een niet-marktconforme prijs. Belanghebbende is door de gemeente vrijgesteld van het betalen van erfpachtcanon tot 2000.
4.6. Op het moment van verzelfstandiging verkeerde het object in slechte staat van onderhoud. Gedurende de jaren 1988-1991 heeft een zeer omvangrijke renovatie plaatsgevonden die circa f 25.000.000 heeft gekost.
4.7. In 1996 heeft belanghebbende aandelen uitgegeven. Ter volstorting van de certificaten van die aandelen heeft de gemeente het object in 99-jarige erfpacht uitgegeven aan belanghebbende. Volgens de beschrijving van inbreng is toen aan het object een waarde toegekend van f 20.000.000.
4.8. Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aanslag opgelegd ter zake van het feitelijk gebruik van het object naar een heffingsmaatstaf van f 95.000.000 op 1 januari 1990 (hierna: de waardepeildatum). De Inspecteur heeft de heffingsmaatstaf bepaald op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde als bedoeld in artikel 3, lid 3, van de Verordening.
5. Geschil en standpunten van partijen
5.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur de heffingsmaatstaf van het object op de waardepeildatum terecht heeft bepaald op f 95.000.000, welke vraag de Inspecteur bevestigend en belanghebbende ontkennend beantwoordt.
5.2. Belanghebbende heeft -zakelijk weergegeven -het volgende aangevoerd. De heffingsmaatstaf dient primair te worden bepaald op de waarde in het economische verkeer als bedoeld in artikel
3, lid 2, van de Verordening, subsidiair op de bedrijfswaarde, en meer subsidiair op de gecorrigeerde vervangingswaarde. Belanghebbende heeft haar standpunt gebaseerd op een in haar opdracht door [HI B. V. op 10 oktober 1997 uitgebracht taxatierapport, waarin zijn berekend: de waarde in het economische verkeer als bedoeld in artikel 273, lid 3, van de gemeentewet (tekst 1992)en het inhoudelijk daarmee overeenstemmende artikel 3, lid 2, van de Verordening ad f 24.300.000, de gecorrigeerde vervangingswaarde als bedoeld in artikel 273, lid 4, van de gemeentewet en het inhoudelijk daarmee overeenstemmende artikel 3, lid 3, van de Verordening ad f 28.550.000, en de bedrijfswaarde ad f 27.000.000, van het object.
5.3. De Inspecteur heeft daartegenover -zakelijk weergegeven het volgende aangevoerd. De gemeente ziet het (voort)bestaan van het object als een zaak van algemeen belang. Belanghebbende drijft niet een volledig commerciele onderneming. Het object is geen courante commerciƫle onroerende zaak. Het zal door een onafhankelijke derde nooit worden gesticht omdat de exploitatie onrendabel is. Daarom kan noch de waarde in het economische verkeer, noch de bedrijfswaarde als heffingsmaatstaf gelden. Op grond van artikel 3, lid 3, van de Verordening dient de heffingsmaatstaf te worden gesteld op de gecorrigeerde vervangingswaarde.
5.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken, waaronder de eerder vermelde pleitnota's. Zij hebben hun standpunten ter zitting toegelicht, doch aldaar aan hun in de stukken gegeven uiteenzettingen geen grieven of weren toegevoegd. Ter zitting heeft de Inspecteur aangegeven dat hij het eens is met belanghebbendes stelling dat de waarde in het economische verkeer van het object f 24.300.000 bedraagt.
6. Conclusies van partijen
6.1. Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag in dier voege dat deze nader wordt berekend naar een heffingsmaatstaf van: primair f 24.300.000, subsidiair f 27.000.000 en meer subsidiair f 28.550.000.
6.2. De Inspecteur heeft primair geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak waarvan beroep en subsidiair tot vermindering van de aanslag tot ken, berekend naar een heffingsmaatstaf van f 24.300.000.
7. Overwegingen omtrent het geschil
7.1. Tussen partijen is niet (meer)in geschil dat de waarde in economische bet verkeer van het object, bepaald op de in artikel 3, lid 2, van de Verordening voorgeschreven wijze f 24.300.000 bedraagt.
7.2. Met inachtneming daarvan zal het Hof de vraag beantwoorden of overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, leden 3 en 4, van de Verordening, te dezen -in afwijking van de onder 7.1 bedoelde waarde -als heffingsmaatstaf dient te gelden de gecorrigeerde vervangingswaarde van het object.
7.3. Daarbij neemt het Hof de volgende als tussen partijen niet in geschil zijnde feiten en omstandigheden in aanmerking. Belanghebbende oefent haar onderneming uit in een marktsegment waarop verschillende concurrenten hun diensten aanbieden, zoals de Jaarbeurs te Utrecht, de RAI te Amsterdam, het Congrescentrum te Den Haag en het MECC te Maastricht. Belanghebbende treedt met deze instellingen in concurrentie. Belanghebbende is opgezet om zelfstandig winstgevend te opereren zodat uit eigen middelen toekomstige exploitatie mogelijk blijft, nieuwe investeringen kunnen worden gedaan en nieuwe diensten kunnen worden ontwikkeld. Op de waardepeildatum bestond in de markt waarop belanghebbende opereert een overschot aan objecten als het onderhavige.
7.4. De onder 7.3 vermelde feiten en omstandigheden, bezien in onderling verband met de onder 4.1 tot en met 4.8 vastgestelde feiten, leiden naar 's Hofs oordeel tot de gevolgtrekking dat het object moet worden aangemerkt als een in de commerciƫle sfeer gebezigde onroerende zaak, dat wil zeggen dat de exploitatie van de onroerende zaak uitsluitend geschiedt om daarmee winst te behalen.
7.5. In een zodanig geval kan de gecorrigeerde vervangingswaarde niet hoger worden gesteld dan de bedrijfswaarde, dat wil zeggen de waarde die de onroerende zaak in economische zin voor de huidige gebruiker vertegenwoordigt.
7.6. Belanghebbende stelt zich op basis van het rapport van [H] op het standpunt dat de bedrijfswaarde van het object f 27.000.000 bedraagt. Deze waarde is bepaald op basis van een analyse van gegevens uit de jaarrekeningen 1988 tot en met 1991 van belanghebbende. Kosten zoals energiekosten, gemeentelijke belastingen voor de gebruiker, verzekeringen, onderhoudskosten en overige kosten -waarin een deel vervangingsinvesteringen is begrepen -zijn verdisconteerd. Buiten beschouwing zijn gelaten: voorzieningen, afschrijvingen van de verbouwingskosten, buitengewone lasten en kosten van achterstallig onderhoud. De laatste post is in de waardebepaling buiten beschouwing gebleven in verband met de grootscheepse renovatie van het object in voorgaande jaren. Op basis van het netto-resultaat over deze jaren berekent [H]de bedrijfswaarde op (afgerond)f 27.000.000. Nu deze berekeningsmethodiek door de Inspecteur niet dan we1 onvoldoende is bestreden, volgt het Hof belanghebbende hierin.
7.7. Nu uit het vorenstaande volgt dat het verschil tussen de gecorrigeerde vervangingswaarde van het object op de waardepeildatum en de door de verkrijger ten hoogste te betalen prijs ad f 24.300.000 niet meer bedraagt dan 50 percent van die vervangingswaarde, dient de heffingsmaatstaf te worden gesteld op de waarde in het economische verkeer, als bedoeld in artikel 3, lid 2, van de Verordening (HR 27 januari 1988, nummer 24.967, BNB 1988/107).
7.8. Het beroep is derhalve gegrond. Tussen partijen is alsdan niet in geschil dat de heffingsmaatstaf f 24.300.000 bedraagt.
8. Proceskosten en qriffierecht
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, waarbij het Hof, gelet op de inhoud van de desbetreffende dossiers, de onderhavige zaak en de zaken met de nummers BK-97/01216, BK-97/01217 en BK-97/01218 aanmerkt als met elkaar samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten fiscale procedures. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, voor de vorenbedoelde zaken tezamen vast op: f 5.325 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2,5 punten h f 710 x 2 (gewicht van de zaak)x 1, s (factor samenhangende zaken)), f 19.239 wegens kosten van een deskundige die aan belanghebbende verslag heeft uitgebracht (165 uren a f 116,60), in totaal derhalve op f 24.564, waarvan te dezen een vierde deel, derhalve f 6.141 in aanmerking wordt genomen. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig. Voorts dient de Inspecteur aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te vergoeden.
9. Beslissing
Het Gerechtshof vernietigt de uitspraak waarvan beroep, vermindert de aanslag tot een naar een heffingsmaatstaf van f 24.300.000, veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op f 6.141, onder aanwijzing van de gemeente Rotterdam als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en gelast de Inspecteur aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht ad f 75 te vergoeden.
Metadata
Rubriek(en)
OverigInstantie
Hof Den HaagDatum instantie
28 maart 2001Rolnummer
97.01215