Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

In de rendementsgrondslag per ultimo 2002 van de aangifte van een vrouw is ten gevolge van het overlijden van haar vader een aandeel in de onverdeelde boedel begrepen van 11.055.575 euro. De vrouw is het niet eens met het volledig begrijpen van de erfrechtelijke verkrijging in de rendementsgrondslag omdat er sprake is van economisch dubbele heffing over forfaitaire inkomsten uit hetzelfde vermogen. Bij de in december 2002 overleden vader is immers van 1 januari tot 1 december 2002 over het vermogen voordeel uit sparen en beleggen berekend terwijl bij haar en de overige erfgenamen over een periode van zes maanden inkomsten uit sparen en beleggen wordt berekend terzake van het geërfde vermogen. Het Hof stelt vast dat ook sprake zou kunnen zijn van een voordeel voor de verkrijgende belastingplichtige in het geval van overlijden van een erflater in de eerste helft van enig kalenderjaar en oordeelt dat de forfaitaire regeling niet op voorhand tot een ongelijke behandeling leidt ten nadele van belastingplichtigen. Het Hof is het wel eens met de vrouw dat bij de wettelijke uitsluiting van het verschuldigde successierecht van de rendementsgrondslag sprake is van een rechtstekort waarin de rechter zou kunnen voorzien. Het Hof acht ingrijpen in casu echter niet aan de orde gelet op de huidige aandacht van de wetgever voor het rechtstekort en de aangekondigde aanpassing van de wettelijke regeling. De aanslag wordt derhalve niet verminderd.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2002
Instantie
Hof Amsterdam
Datum instantie
29 mei 2006
Rolnummer
04/04678
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2006:AX6723

Naar de bovenkant van de pagina

Cookies.

Onze website maakt gebruik van cookies om het gebruik en functionaliteit te waarborgen van deze website. Meer over ons cookiebeleid