Samenvatting
Zowel de Nederlandse vaste inrichting van een Britse private limited company als een Luxemburgse S.a.r.l. zijn betrokken bij verzekeringsproducten die in relatie staan tot een verzekeringsconcern. Zij sluiten een kostencontract op grond waarvan de Nederlandse vaste inrichting 93% van bepaalde kosten draagt en de Luxemburgse S.a.r.l. 7%. Anders dan de vaste inrichting oordeelt het Hof dat op die manier geen kosten voor gemene rekening zijn ontstaan en dat de desbetreffende diensten, te weten de verkoop van de verzekeringsproducten en de ontwikkeling daarvan, in Nederland belast zijn krachtens artikel 6, lid 2, letter d ten tweede en ten derde van de Wet op de omzetbelkasting (Wet OB). Door verlegging is de vaste inrichting ter zake belastingplichtig.