Metadata
SW / geen verrekening van overdrachtsbelasting voor schenkingsrecht bij verdere kwijtstelling van koopsom dan ten tijde van overdracht van grond is verleend
Hof Den Bosch, 29 november 2002
Samenvatting
Een moeder vervreemdt in 1998 grond aan haar dochter en scheldt daarbij een deel van de koopsom kwijt. Tegen het eind van 1998 (ruim zeven maanden later) scheldt zij van de koopsom nog eens fl. 40.000 kwijt. Het Hof neemt niet aan dat de tweede kwijtschelding samenhangt met de verkrijging van de grond en de eerste kwijtschelding en laat geen verdere verrekening van het schenkingsrecht met de overdrachtsbelasting toe.BRON
Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, twaalfde enkelvoudige Belastingkamer, heeft inzake het beroep van mevrouw X te Z tegen de uitspraak van (destijds) het hoofd van de eenheid der registratie en successie te Y van de rijksbelastingdienst op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende de aanslag in het schenkingsrecht (nr. 0.00.00.0000, dagtekening februari 1999), na de behandeling van de zaak ter zitting van 15 november 2002, alwaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende en haar echtgenoot, en namens het hoofd van de eenheid particulieren te A van de rijksbelastingdienst, thans de bevoegde inspecteur (hierna: de Inspecteur), mr. B, heden, 29 november 2002, de volgende mondelinge uitspraak gedaan:
DE BESLISSING
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
DE GRONDEN
1.1. Belanghebbende vermeldt in haar beroepschrift dat "schenkster aan het eind van 1998, hetzelfde kalenderjaar, nogmaals besloot een kwijtschelding op de op mei 1998 onstane schuld te doen van fl. 40.000,--". Tevens vermeldt belanghebbende dat "de schenkster slechts heeft beoogd om in het belastingjaar 1998 een groter gedeelte van het registergoed aan haar dochter te schenken dan in eerste instantie op mei 1998 was overeengekomen".
1.2. De tweede kwijtschelding vond plaats op december 1998, ruim 7 maanden na de verkrijging van de grond en de eerste kwijtschelding door schenkster. In de aangifte voor het recht van schenking welke is gedagtekend december 1998, verklaren belanghebbende en haar echtgenoot alleen met betrekking tot de eerste kwijtschelding dat die "direct" samenhing met de verkrijging van de grond.
2. Uit het in 1.1 en 1.2 vermelde, in onderling verband bezien, leidt het Hof af dat het plan van de tweede kwijtschelding is ontstaan los van de verkrijging van de grond en de eerste kwijtschelding door schenkster. Belanghebbende, op wie in deze de bewijslast rust, heeft in ieder geval de door haar gestelde eenheid van of samenhang tusen beide kwijtscheldingen, tegenover de betwisting daarvan door de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt.
In dit verband merkt het Hof op dat onjuist is belanghebbendes oordeel dat op grond van de enkele omstandigheid dat de tweede kwijtschelding in hetzelfde jaar heeft plaatsgevonden als de verkrijging van de grond en de eerste kwijtschelding, die tweede kwijtschelding met de verkrijging van de grond en de eerste kwijtschelding samenhangt.
3. Gelet op het vorenstaande komt alleen de overdrachtsbelasting, betaald over het met de eerste kwijtschelding gemoeide bedrag, in aanmerking voor vermindering van het schenkingsrecht.
Belanghebbendes beroep is ongegrond.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus vastgesteld op 29 november 2002 door T. Blokland, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing op die datum in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, griffier, in het openbaar uitgesproken.
DE BESLISSING
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
DE GRONDEN
1.1. Belanghebbende vermeldt in haar beroepschrift dat "schenkster aan het eind van 1998, hetzelfde kalenderjaar, nogmaals besloot een kwijtschelding op de op mei 1998 onstane schuld te doen van fl. 40.000,--". Tevens vermeldt belanghebbende dat "de schenkster slechts heeft beoogd om in het belastingjaar 1998 een groter gedeelte van het registergoed aan haar dochter te schenken dan in eerste instantie op mei 1998 was overeengekomen".
1.2. De tweede kwijtschelding vond plaats op december 1998, ruim 7 maanden na de verkrijging van de grond en de eerste kwijtschelding door schenkster. In de aangifte voor het recht van schenking welke is gedagtekend december 1998, verklaren belanghebbende en haar echtgenoot alleen met betrekking tot de eerste kwijtschelding dat die "direct" samenhing met de verkrijging van de grond.
2. Uit het in 1.1 en 1.2 vermelde, in onderling verband bezien, leidt het Hof af dat het plan van de tweede kwijtschelding is ontstaan los van de verkrijging van de grond en de eerste kwijtschelding door schenkster. Belanghebbende, op wie in deze de bewijslast rust, heeft in ieder geval de door haar gestelde eenheid van of samenhang tusen beide kwijtscheldingen, tegenover de betwisting daarvan door de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt.
In dit verband merkt het Hof op dat onjuist is belanghebbendes oordeel dat op grond van de enkele omstandigheid dat de tweede kwijtschelding in hetzelfde jaar heeft plaatsgevonden als de verkrijging van de grond en de eerste kwijtschelding, die tweede kwijtschelding met de verkrijging van de grond en de eerste kwijtschelding samenhangt.
3. Gelet op het vorenstaande komt alleen de overdrachtsbelasting, betaald over het met de eerste kwijtschelding gemoeide bedrag, in aanmerking voor vermindering van het schenkingsrecht.
Belanghebbendes beroep is ongegrond.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus vastgesteld op 29 november 2002 door T. Blokland, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing op die datum in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, griffier, in het openbaar uitgesproken.
Metadata
Rubriek(en)
Schenk- en erfbelastingInstantie
Hof Den BoschDatum instantie
29 november 2002Rolnummer
99.01314ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2002:AK3575