Direct naar content gaan

Samenvatting

Krachtens artikel 13, B, sub d, punt 6, van de Zesde richtlijn verlenen de lidstaten, onder de voorwaarden die zij vaststellen om een juiste en eenvoudige toepassing te verzekeren van de vrijstellingen waarin deze richtlijn voorziet, en alle fraude, ontwijking en misbruik te voorkomen, vrijstelling van btw voor het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen, als omschreven door de lidstaten. In de zaak JP Morgan Fleming Claverhouse Investment Trust plc, The Association of Investment Trust Companies tegen The Commissioners of HM Revenue and Customs, heeft het Europese Hof van Justitie het volgende voor recht verklaard: 1) Artikel 13, B, sub d, punt 6, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) moet aldus worden uitgelegd dat het begrip gemeenschappelijke beleggingsfondsen in deze bepaling gesloten beleggingsfondsen zoals fiduciaire beleggingsmaatschappijen (Investment Trust Companies) kan omvatten. 2) Artikel 13, B, sub d, punt 6, van de Zesde richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten een beoordelingsvrijheid toekent bij het definiëren van de fondsen binnen hun rechtsgebied die ten behoeve van de vrijstelling in deze bepaling onder het begrip „gemeenschappelijke beleggingsfondsen” vallen. Bij de uitoefening van deze vrijheid moeten de lidstaten echter het door deze bepaling nagestreefde doel eerbiedigen, dat erin bestaat, beleggers het beleggen in effecten via beleggingsinstellingen te vergemakkelijken, en tegelijkertijd acht slaan op het beginsel van fiscale neutraliteit vanuit het oogpunt van de heffing van btw over het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen die concurreren met andere gemeenschappelijke beleggingsfondsen, zoals fondsen die vallen onder de werkingssfeer van de richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s), zoals gewijzigd bij richtlijn 2005/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2005. 3) Artikel 13, B, sub d, punt 6, van de Zesde richtlijn heeft rechtstreekse werking in die zin dat een belastingplichtige zich er voor de nationale rechter rechtstreeks op kan beroepen teneinde zich te verzetten tegen de toepassing van een nationale regeling die onverenigbaar zou zijn met deze bepaling.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
1993-2003
Instantie
HvJ
Datum instantie
28 juni 2007
Rolnummer
C-363/05
ECLI
ECLI:EU:C:2007:391
bwbr0002629&artikel=11&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina

Cookies.

Onze website maakt gebruik van cookies om het gebruik en functionaliteit te waarborgen van deze website. Meer over ons cookiebeleid