Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Deze zaak komt in de kern op het volgende neer:
BV A (hierna: BV) koopt in 2004 voor 0,45 euro alle aandelen in een verlies-BV (hierna: Verlies). Tevens koopt BV voor 34.505 euro een vordering van ruim 14 miljoen euro op Verlies.
Deze vordering wordt vervolgens renteloos en aflossingsvrij gemaakt.
Op de balans van Verlies is de schuld aan BV eind 2004 gewaardeerd op ruim 14 miljoen euro.
Maar op de balans van BV staat de vordering op Verlies eind 2004 gewaardeerd op slechts 762 euro.
Per 1 januari 2005 wordt Verlies opgenomen in een ficale eenheid met BV.
De inspecteur belast vervolgens in 2004 wegens het vrijvallen van de lening bij Verlies een winst van ruim 14 miljoen euro minus 762 euro (voorvoegingsherwaardering, art. 15ab, lid 6 Wet Vpb).
Verlies is echter van mening dat er sprake is van een een onzakelijke lening als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 9 mei 2008, nr. 43.849, ECLI:NL:HR:2008:BD1108, BNB 2008/191, en dat de mutatie zich daarom in de kapitaalsfeer afspeelt.
Met andere woorden: er is sprake van een hybride lening die feitelijk functioneert als eigen vermogen.
A-G Wattel is het daar mee eens.
De lening kent een onbepaalde looptijd en is aflossings- en rentevrij. Alsdan is er sprake van een onzakelijke lening.
Conclusie: het cassatieberoep van Verlies is gegrond.

De Hoge Raad heeft op het beroep in cassatie tegen deze uitspraak verworpen onder verwijzing naar art 81 Wet RO (rolnummer 1)

Metadata

Rubriek(en)
Overig
Belastingtijdvak
2004
Instantie
A-G
Datum instantie
12 december 2013
Rolnummer
13/02210
ECLI
ECLI:NL:PHR:2013:2382

Naar de bovenkant van de pagina

Cookies.

Onze website maakt gebruik van cookies om het gebruik en functionaliteit te waarborgen van deze website. Meer over ons cookiebeleid