Bij de aangifte BPM van een Mercedes-Benz is een taxatierapport gevoegd. In dit rapport heeft de taxateur een bedrag aan schade berekend van € 18.818,83 en een correctie in verband met geen oordeel van de kilometerstand van € 3.550 toegepast. Er is € 10.056 aan BPM voldaan.
Bij een hertaxatie door DRZ is een waardevermindering als gevolg van schade toegekend van € 9.199. De Inspecteur hanteert voorts een historische nieuwprijs van € 121.919 door de waarde van het best vergelijkbare voertuig te nemen uit de XRAY-koerslijst. Hij heeft € 4.143 BPM nageheven.
Vof X (belanghebbende) maakt in beroep een historische nieuwprijs van € 122.368 niet aannemelijk. Zij maakt ook niet aannemelijk dat de waardevermindering als gevolg van schade meer bedraagt dan 72% van het schadebedrag.
Het ontbreken van een oordeel door de RDW over de kilometerstand kan in beginsel een waardedrukkende factor zijn, temeer omdat dit in bepaalde situaties zou kunnen duiden op tellerfraude en dit oordeel een omstandigheid is die, ook bij latere overdrachten, aan de auto blijft kleven. X heeft evenwel niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van onregelmatigheden met betrekking tot de kilometerstand of dat overigens sprake is van een waardevermindering door het ontbreken van een oordeel door de RDW over de kilometerstand dat niet reeds in de koerslijst is verdisconteerd.
Het beroep is ongegrond.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2023 in de zaak tussen
belanghebbende vof, gevestigd te plaats, belanghebbende, (gemachtigde: mr. R. Lammers),
en
de inspecteur van de belastingdienst.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 6 oktober 2022.
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd voor een bedrag van € 4.143.
1.2. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 10 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde en [naam] en namens de inspecteur: [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1. De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3. Belanghebbende heeft op haar aangifte van 26 oktober 2021 een bedrag van € 10.056 aan Bpm voldaan ter zake van de registratie van het motorrijtuig Mercedes-Benz GLE-klasse met VIN [nummer] . De datum eerste toelating van auto is 26 oktober 2020.
3.1. Bij de aangifte is voor de auto een taxatierapport gevoegd. In dit rapport heeft de taxateur een bedrag aan schade berekend van € 18.818,83 en een correctie in verband met geen oordeel van de kilometerstand van € 3.550 toegepast. In totaal is er een bedrag van € 22.368,83 in mindering gebracht op de handelsinkoopwaarde van € 57.199.
3.2. Belanghebbende is opgeroepen voor een hertaxatie door Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in het taxatierapport van 5 november 2021. Bij de hertaxatie is een waardevermindering als gevolg van schade toegekend van € 9.199.
3.3. De inspecteur heeft op basis van hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm voor de auto moet worden vastgesteld op € 14.199. Vervolgens is de naheffingsaanslag opgelegd.
Motivering
Historische nieuwprijs
4. Belanghebbende bepleit een historische nieuwprijs van € 122.368. Zij heeft deze bepaald door de waarde van het voertuig uit de koerslijst van Xray te hanteren en de waarde van de opties uit de koerslijst van AutotelexPro. De inspecteur hanteert een historische nieuwprijs van € 121.919 door de waarde van het best vergelijkbare voertuig te nemen uit de koerslijst van Xray.
4.1. De rechtbank is van oordeel dat de bewijslast voor de historische nieuwprijs op belanghebbende rust, omdat de afschrijving mede bepaald wordt op basis van deze waarde. De door belanghebbende gehanteerde methode van de combinatie van de waarde uit twee koerslijsten wordt door de rechtbank verworpen. De waarde dient uit één koerslijst te komen. Belanghebbende heeft de door haar verdedigde historische nieuwprijs niet aannemelijk gemaakt.
Waardevermindering wegens schade
5. Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat er niet voldoende rekening is gehouden met de door belanghebbende gestelde schade. Omdat sprake is van een waardeverminderende omstandigheid rust de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade op belanghebbende. Belanghebbende dient de omvang van de schade, en de invloed daarvan op de handsinkoopwaarde aannemelijk te maken. De normale gebruiksschade kan niet in mindering gebracht worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Op grond van artikel 2, aanhef en onderdeel c, van de Wet Bpm dient onder normale gebruiksschade te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.
5.1. Belanghebbende heeft aangevoerd dat rekening gehouden moet worden met een bedrag aan schade zoals opgenomen in het taxatierapport van haar taxateur van € 18.819. De inspecteur heeft op basis van het taxatierapport van DRZ 72% van de in dat rapport geconstateerde schade in mindering gebracht, te weten € 9.199.
5.2. De rechtbank ziet geen aanleiding om meer schade in aftrek toe te staan. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van meer schade dan door de inspecteur is toegelaten. De inspecteur heeft met het rapport van DRZ de schade onderbouwd. Belanghebbende heeft met haar taxatierapport niet aannemelijk gemaakt dat er meer schade is die tot meer waardevermindering moet leiden dan al door de inspecteur in aanmerking is genomen.
5.3. Belanghebbende voert aan dat de waardevermindering als gevolg van schade vastgesteld moet worden op een hoger percentage dan 72% van de begrote herstelkosten.
5.4. Belanghebbende dient aannemelijk te maken dat de waardevermindering als gevolg van schade meer bedraagt dan 72% van het schadebedrag. Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende daar niet in geslaagd. De rechtbank ziet geen aanleiding om over dit onderwerp prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie te stellen, zoals belanghebbende ter zitting heeft bepleit.
Ontbreken oordeel RDW over kilometerstand
6. Belanghebbende stelt dat de omstandigheid dat de RDW geen oordeel heeft gegeven over de juistheid van de kilometerstand reden is om de waarde van de auto te verminderen met een bedrag van € 3.550.
6.1. Naar het oordeel van de rechtbank kan het ontbreken van een oordeel door de RDW over de kilometerstand in beginsel een waardedrukkende factor zijn, te meer omdat dit in bepaalde situaties zou kunnen duiden op tellerfraude en dit oordeel een omstandigheid is die, ook bij latere overdrachten, aan de auto blijft kleven. De last om aannemelijk te maken dat ook in het onderhavige geval sprake is van een dergelijk waardedrukkend effect, rust, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de inspecteur, op belanghebbende. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van onregelmatigheden met betrekking tot de kilometerstand of dat overigens sprake is van een waardevermindering door het ontbreken van een oordeel door de RDW over de kilometerstand dat niet reeds in de koerslijst is verdisconteerd. De rechtbank merkt daarbij op dat belanghebbende heeft volstaan met algemene stellingen en zich daarbij niet toegespitst op de concrete situatie van de onderhavige auto. In het taxatierapport wordt door de taxateur ook geen melding gemaakt van een mogelijk onjuiste kilometerstand of anderszins twijfel geuit over de betrouwbaarheid daarvan. Belanghebbende heeft dan ook ten onrechte hiervoor een correctie toegepast.
Artikel 110 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU)
7. Belanghebbende stelt dat het wettelijke systeem in strijd is met artikel 110 VWEU, omdat niet kan worden uitgesloten dat op de auto een hogere Bpm komt te rusten dan op gelijksoortige voertuigen die zijn geregistreerd in het kentekenregister. Belanghebbende heeft daartoe van vier referentievoertuigen rapporten uit het systeem van AutotelexPro overgelegd.
7.1. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting van de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de referentievoertuigen gelijksoortig zijn. Belanghebbende heeft te weinig gegevens overgelegd waaruit blijkt dat er sprake is van gelijksoortige voertuigen. Met de door belanghebbende overgelegde gegevens is niet aangetoond dat in strijd met artikel 110 VWEU te veel Bpm is geheven. Een daadwerkelijke benadeling van uit andere lidstaten ingevoerde auto’s blijkt hieruit immers niet. Het beroep van belanghebbende op artikel 110 VWEU stuit daarop af.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de uitspraak op bezwaar in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van de proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.D. Dockx, griffier, op 26 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.