
Samenvatting
Deze conclusie betreft een beslissing over de indeling van bevroren mandarijnenpartjes in de GN. De desbetreffende mandarijnenpartjes hebben een behandeling ondergaan met als doel het vlies van de partjes te verwijderen.
In geschil is of de mandarijnenpartjes moeten worden ingedeeld in postonderverdeling 0811 90 95 dan wel in postonderverdeling 2008 30 90. Indien de mandarijnenpartjes moeten worden ingedeeld in onderverdeling 2008 30 90 is in geschil of het antidumpingrecht dat is ingesteld bij Uitvoeringsverordening 1313/2014 van toepassing is.
Hof Amsterdam stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dát de ingevoerde mandarijnenpartjes zijn ontvliesd, noch dat die ontvliezing tot en met 2012 op chemische wijze plaatsvond. Volgens het Hof moeten de ontvliesde mandarijnenpartjes ingedeeld worden in post 2008. De utb is in ieder geval voor het douanerecht terecht aan X uitgereikt. Het Hof oordeelt verder dat het onderhavige antidumpingrecht ook van toepassing is op ontvliesde bevroren mandarijnenpartjes. Dat betekent dat de utb ook voor het antidumpingrecht terecht aan X is opgelegd.
In cassatie stelt X (GmbH; belanghebbende) twee middelen voor.
Middel I is gericht tegen het oordeel van het Hof over de indeling van de mandarijnenpartjes en dit middel slaagt, aldus A-G Ettema. Zij meent dat indeling onder post 0811 moet plaatsvinden als de wezensbestanddelen van de (delen van de) vrucht nog aanwezig zijn. De vruchten(delen) moeten als zodanig nog herkenbaar zijn. Op basis van de door het Hof vastgestelde feiten bezitten de ontvliesde mandarijnenpartjes de wezenskenmerken van (delen van) een mandarijn. Zij moeten daarom als delen van een vrucht worden ingedeeld onder post 0811. Aan middel II wordt dan niet toegekomen.
Het cassatieberoep is gegrond.
BRON
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 23/00619
Datum 29 december 2023
Belastingkamer A
Onderwerp/tijdvak Douanerecht 2015-2016
Nr. Gerechtshof 21/00547
Nr. Rechtbank HAA 19/4701
CONCLUSIE
C.M. Ettema
In de zaak van
X GmbH
tegen
de staatssecretaris van Financiën
1. Overzicht
Inleiding
1.1. Deze conclusie betreft een beslissing over de indeling van bevroren mandarijnenpartjes in de Gecombineerde Nomenclatuur (GN). De desbetreffende mandarijnenpartjes hebben een behandeling ondergaan met als doel het vlies van de partjes te verwijderen. Deze zaak hangt samen met de zaak met nummer 23/00618. De belanghebbende in die zaak heeft als direct vertegenwoordiger (ook) voor belanghebbende aangiften gedaan voor in het vrije verkeer brengen van deze producten.
1.2. In geschil is of de bevroren mandarijnenpartjes moeten worden ingedeeld in postonderverdeling 0811 90 95 (standpunt belanghebbende) dan wel in postonderverdeling 2008 30 90 (standpunt Inspecteur). In het bijzonder is in geschil of het verwijderen van het vliesje om de mandarijnenpartjes een bewerking is die voor indeling onder post 0811 is toegestaan dan wel een meer ingrijpende bewerking die noopt tot indeling onder post 2800. Indien de mandarijnenpartjes moeten worden ingedeeld in onderverdeling 2008 30 90 is in geschil of het antidumpingrecht dat is ingesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1313/2014 van toepassing is.
Hoe pelt/schilt men een mandarijn?
1.3. Alle delen van een mandarijnen zijn eetbaar, ook de schil. Omdat de schil best bitter smaakt, wordt een mandarijn doorgaans gepeld of geschild voordat deze wordt geconsumeerd. Over wat precies onder pellen of schillen wordt verstaan, kan verschillend worden gedacht. Dat hangt voornamelijk af van wat men wel en niet lekker vindt aan een mandarijn. De ene persoon verwijdert alleen de buitenschil. De meesten, tot die groep behoor ik, halen ook het zachte witte weefsel onder de schil weg dat meestal na het pellen nog aan de mandarijn vast zit en ook de witte draadjes in de kern van de mandarijn. En weer anderen verwijderen ook nog het vliesje dat om het mandarijnenpartje zit. En zo, dus zonder het vliesje, treffen we een mandarijnenpartje vaak aan op een vruchtentaartje bij de bakker of in een dessert. Er zijn aardige filmpjes te vinden op YouTube over de verschillende pel- of schilmethoden van een mandarijn. Daarop is onder meer te zien hoe een mandarijn handmatig van het vliesje wordt verlost met een pincet of door de partjes een nacht in water met pectine te weken.
1.4. Voor de indeling in de GN zijn de ervaringen van consumenten echter in het algemeen van weinig belang. Niet de wijze waarop consumenten producten beoordelen is bepalend voor de indeling, maar de objectief vast te stellen eigenschappen en kenmerken van het in te delen product. De vraag is daarom of de mandarijnenpartjes door het ontvliezen volgens objectieve maatstaven nog als (delen van) vruchten zijn aan te merken of niet.
1.5. De Rechtbank heeft deze vraag bevestigend beantwoord, het Hof ontkennend. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat de uitnodiging tot betaling voor het antidumpingrecht terecht aan belanghebbende is opgelegd.
Cassatiemiddelen
1.6. In cassatie stelt belanghebbende twee middelen voor. Middel I is gericht tegen het oordeel van het Hof over de indeling van de mandarijnenpartjes in de GN. Middel II is gericht tegen het oordeel van het Hof dat antidumpingrechten kunnen worden geheven ter zake van in het vrije verkeer brengen van de ingevroren mandarijnenpartjes.
Opbouw van de conclusie
1.7. De conclusie is als volgt opgebouwd. In onderdeel 2 zijn de feiten en het geding in feitelijke instanties weergegeven. Onderdeel 3 bevat een uiteenzetting van het geding in cassatie. In onderdeel 4 bespreek ik de wettelijke bepalingen en toelichtingen. Onderdeel 5 bevat mijn beschouwing over de tariefindeling van de mandarijnenpartjes.
1.8. Ik kom tot de slotsom dat vruchten als bedoeld in post 0811 van de GN mede producten omvatten die de wezenskenmerken van (delen van) die vrucht hebben. Mandarijnenpartjes die van het vliesje zijn ontdaan, hebben nog de wezenskenmerken van (delen van) een mandarijn. Zij worden ingedeeld onder post 0811 van de GN. Middel I slaagt dus. Aan middel II wordt dan niet toegekomen.
1.9. Mocht de Hoge Raad mij daarin niet volgen, dan bespreek ik voor dat geval in onderdeel 6 de vraag of antidumpingrechten verschuldigd zijn. Ik meen dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord. Middel II faalt dan.
Conclusie
1.10. Ik geef de Hoge Raad daarom in overweging het beroep in cassatie van belanghebbende gegrond te verklaren.
2. De feiten en het geding in feitelijke instanties
De feiten
2.1. [A] B.V. heeft gedurende de jaren 2015 tot en met 2016 verschillende keren als direct vertegenwoordiger voor belanghebbende aangifte gedaan voor in het vrije verkeer brengen van bevroren mandarijnenpartjes. De aangiften vermelden als toepasselijke goederencode 0811 90 95 van de Gecombineerde nomenclatuur (GN). Als land van oorsprong is China vermeld.
2.2. De Inspecteur heeft bij belanghebbende een controle na invoer ingesteld. Op grond daarvan heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de mandarijnenpartjes onder de verkeerde goederencode zijn ingedeeld. De Inspecteur is van mening dat het ontdoen van de vliezen van de mandarijnenpartjes door een chemische behandeling, een behandeling is die verder gaat dan de behandelingen die zijn toegestaan voor indeling onder hoofdstuk 8 van de GN. Hij heeft de indeling van de mandarijnenpartjes gecorrigeerd naar postonderverdeling 2008 3090 van de GN. Vervolgens heeft de Inspecteur bij de onderhavige uitnodiging tot betaling douanerechten, antidumpingrechten en rente op achterstallen nagevorderd.
Rechtbank Noord-Holland
2.3. Voor de rechtbank Noord-Holland (de Rechtbank) is in geschil of de mandarijnenpartjes moeten worden ingedeeld in postonderverdeling 0811 90 95 dan wel in onderverdeling 2008 30 90. Indien de mandarijnenpartjes moeten worden ingedeeld in onderverdeling 2008 30 90 is in geschil of het antidumpingrecht dat is ingesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1313/2014 van toepassing is.
2.4. De Rechtbank oordeelt dat het ontvliezen geen ‘wijze van bereiden’ is. Dat is onder meer het in de GS-toelichting bij hoofdstuk 8 genoemde stomen, in water of met toegevoegde zoetstof koken, dehydreren, evaporeren en droogvriezen. Het ontvliezen valt naar het oordeel van de Rechtbank onder pellen. Dit is een bewerking die is toegestaan voor indeling onder hoofdstuk 8 van de GN. De Rechtbank heeft het beroep met betrekking tot de uitnodiging tot betaling gegrond verklaard en deze uitnodiging vernietigd.
Gerechtshof Amsterdam
2.5. Het gerechtshof Amsterdam (het Hof) oordeelt, anders dan de Rechtbank, dat de mandarijnenpartjes moeten worden ingedeeld in 2008 30 90, omdat het ontvliezen een wijze van bereiden is die verder gaat dan de bewerkingen die zijn toegestaan binnen post 0811. Het ontvliezen is geen pellen of schillen van de vrucht, omdat het vlies de schil is van de partjes en niet van de mandarijn. Verder oordeelt het Hof dat de antidumpingrechten niet alleen betrekking kunnen hebben op mandarijnenpartjes in blik, zoals belanghebbende betoogt. Bevroren mandarijnenpartjes hebben dezelfde kenmerken als ingeblikte mandarijnenpartjes en zijn bestemd voor hetzelfde gebruik als ingeblikte mandarijnenpartjes. Daarom concurreren zij ook met elkaar. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en het bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Het geding in cassatie
3.1. Belanghebbende heeft beroep in cassatie ingesteld. Zij voert twee middelen aan.
3.2. Middel I is gericht tegen het oordeel van het Hof over de indeling van de mandarijnenpartjes. Het middel voert aan dat het Hof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan ‘bereiden’. Volgens het middel behoort het vlies tot de schil en kwalificeert het verwijderen daarvan als pellen. Het middel gaat in op de wetenschappelijke samenstelling van de citrusvruchten, de definities van het woord ‘pellen’ en de Engelse taalversie van de GS-toelichting. Verder voert het aan dat het Hof ten onrechte niet is ingegaan op de wetenschappelijke samenstelling van mandarijnen. Het Hof is voorbijgegaan aan de door belanghebbende aangedragen argumenten, maar heeft niet onderbouwd waarom het tot een ander oordeel komt. Het oordeel is daarom onvoldoende gemotiveerd.
3.3. Middel II is gericht tegen het oordeel dat antidumpingrechten kunnen worden geheven over de ingevroren mandarijnenpartjes. Het middel betoogt dat de antidumpingrechten alleen betrekking hebben op mandarijnen in blik, oftewel conserven. Dat volgt uit diverse overwegingen van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1313/2014. Ook geeft het Hof een verkeerde uitleg en een verkeerde toepassing aan het arrest Steinel Vertrieb van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof van Justitie). De bevroren mandarijnenpartjes kwalificeren niet als producten zoals bedoeld in de antidumpingheffingverordening. Het Hof oordeelt ten onrechte en ongemotiveerd dat de onderhavige mandarijnenpartjes geen bijkomende kenmerken hebben, dat ze voor hetzelfde gebruik als ingeblikte mandarijnenpartjes geschikt zijn en dus kunnen concurreren met elkaar.
3.4. De staatssecretaris van Financiën (de Staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend. De Staatssecretaris betoogt dat belanghebbende de opbouw van een mandarijn onjuist weergeeft en daarmee de definitie van ‘pellen’ en ‘schillen’. De vliezen maken geen deel uit van de schil, maar van de mandarijnenpartjes zelf. Het Hof heeft het arrest Steinel Vertrieb goed toegepast. Het is nagegaan of sprake is van verschillende producten (geen nieuw product, dezelfde kenmerken, concurrentie).
3.5. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
4. De wettelijke bepalingen en toelichtingen
4.1. Voor het jaar 2015 is de toepasselijke GN opgenomen in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1101/2014. In het jaar 2016 zijn de voor deze zaak relevante postonderverdelingen niet gewijzigd.
4.2. Hoofdstuk 8 van de GN heeft als opschrift “Fruit; schillen van citrusvruchten en van meloenen”.
4.3. Postonderverdeling 0811 90 95 van de GN luidt:
4.4 De aantekeningen bij hoofdstuk 8 van de GN bevatten, voor zover hier van belang, geen relevante aanwijzingen.
4.5 De toelichting van de Internationale douaneraad (GS-toelichting) op hoofdstuk 8 luidt voor zover van belang als volgt:
4.6. De GS-toelichting op post 0811 vermeldt onder meer:
4.7. Hoofdstuk 20 van de GN heeft als opschrift “Bereidingen van groenten, van vruchten en van andere plantendelen”.
4.8. Postonderverdeling 2008 30 90 van de GN luidt:
4.9. De GS-toelichting op hoofdstuk 20 - voor zover van belang - luidt:
4.10. De GS-toelichting op post 2008 vermeldt onder meer:
5. Tariefindeling mandarijnenpartjes
5.1. Het is vaste rechtspraak van het Hof van Justitie dat in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in beginsel moet worden gezocht in de objectieve kenmerken en eigenschappen ervan, zoals deze in de tekst van de GN-posten en van de aantekeningen op de afdelingen of de hoofdstukken zijn omschreven.
5.2. De toelichtingen op het Geharmoniseerd Systeem van de Wereld Douane Organisatie (de WDO) en de toelichtingen van de Commissie op de GN zijn niet bindend, maar toch belangrijke instrumenten ter verzekering van de uniforme toepassing van het gemeenschappelijk douanetarief.
5.3. Voor deze zaak is verder algemene indelingsregel 1 van belang. De algemene indelingsregels zijn opgenomen in de inleidende bepalingen van de verordening waarin de GN is opgenomen. Algemene indelingsregel 1 luidt:
5.4. Uit de tekst van de in deze zaak van belang zijnde tariefposten volgt dat post 0811 van de GN voorrang heeft boven post 2008. Onder de eerstgenoemde post vallen immers vruchten die op een bepaalde wijze zijn bereid (gestoomd, gekookt of bevroren) en onder post 2008 worden ingedeeld vruchten die op “andere wijze” zijn bereid. Dit volgt ook uit de GS-toelichting op hoofdstuk 20 waarin is vermeld dat dit hoofdstuk geen vruchten omvat die zijn bereid op een wijze als is vermeld in hoofdstuk 8 (zie 4.9). Dit betekent dat eerst nagegaan moet worden of de onderhavige producten onder post 0811 vallen.
5.5. Uit de vastgestelde feiten volgt dat de in te delen producten bevroren mandarijnenpartjes zijn. Mandarijnenpartjes zijn delen van vruchten. De GS-toelichting op hoofdstuk 8 vermeldt dat de producten heel of gepeld mogen zijn. Daaruit maak ik op dat mandarijnenpartjes in beginsel onder hoofdstuk 8 worden ingedeeld. Uit hoofdstuk 8 van de GN kan worden afgeleid dat de tariefposten moeten worden geacht ook delen van vruchten te omvatten, want deze hebben niet alleen betrekking op gehele vruchten. Steun daarvoor vind ik in het arrest Mövenpick , waarin walnootstukken in een in hoofdstuk 8 vermelde post werden ingedeeld. In de tekst van post 0811 komt verder tot uitdrukking dat de (delen van) vruchten bevroren kunnen zijn. Ook in zoverre kunnen de onderhavige mandarijnenpartjes onder deze post worden ingedeeld.
5.6. Verder volgt uit de vastgestelde feiten dat bij de mandarijnenpartjes het vlies is verwijderd. Volgens het Hof heeft de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat het vlies op chemische wijze is verwijderd. Door deze behandeling lost het vliesje op (zie 5.5 van de bestreden uitspraak).
5.7. Het is de vraag, en dit is ook wat de partijen in deze zaak verdeeld houdt, of het verwijderen van het vlies van de mandarijnenpartjes een behandeling is die verder gaat dan is toegestaan voor indeling onder post 0811.
5.8. Uit de GS-toelichting op hoofdstuk 8 volgt dat behoorlijk wat bereidingen of behandelingen zijn toegestaan voor indeling in dit hoofdstuk. De producten mogen geheel, in schijven of in stukken gesneden, ontpit, tot pulp geplet, geraspt, geschild, gepeld of ontbolsterd zijn.
5.9. De oorspronkelijke vruchten mogen echter niet méér ingrijpend zijn bewerkt. In de zaak die heeft geleid tot het arrest Koch was dat wel het geval. Het ging in die zaak om kokosnootpoeder. Het product werd verkregen door het vruchtvlees van een kokosnoot te persen en na pasteurisatie en vermenging met andere producten, te drogen en in poeder om te zetten. Het Hof van Justitie oordeelde dat het product niet onder post 0811 kan worden ingedeeld. Het volgde zijn A-G, die had benadrukt dat door de bewerking het grootste deel aan vezels uit de vrucht werd verwijderd. Het Hof van Justitie overweegt:
5.10. Volgens Van Dale wordt onder het werkwoord ‘pellen’ onder meer verstaan: van de pel, de harde buitenhuid ontdoen. Als voorbeeld wordt genoemd: mandarijn pellen. Opvallend is dat ook als voorbeeld wordt genoemd: tomaten pellen, met de toevoeging: van het velletje ontdoen. Net als bij mandarijnenpartjes kan de vel van een tomaat niet heel gemakkelijk van de tomaat worden verwijderd. Onder schillen verstaat Van Dale onder meer “van de schil ontdoen” en “doppen, pellen”.
5.11. Uit deze omschrijvingen leid ik af dat pellen en schillen tot hetzelfde resultaat leidt als het verwijderen van het vlies van een mandarijnenpartje, te weten dat de buitenhuid van het partje wordt verwijderd. Het ontvliezen is een met pellen en schillen overeenkomende bewerking. Dit pleit ervoor dat de onderhavige producten onder post 0811 worden ingedeeld. Dat het vlies op chemische wijze is verwijderd hoeft daaraan mijns inziens niet in de weg te staan omdat de tekst van de post daaraan niet in de weg staat.
5.12. Steun voor die standpunt vind ik in een arrest van het Hof van Justitie Dittmeyer . In de zaak die tot dat arrest heeft geleid gaat het om vruchtpersresiduen die slechts uit celweefsel van het vruchtvlees en gedeeltelijk uit de witte binnenschil van sinaasappels (albedo) bestaan. A-G Warner beschrijft het product als volgt:
5.13. In het arrest Dittmeyer noemt het Hof van Justitie het celvlies ook wel het celweefsel van het vruchtvlees. Naar ik begrijp, bedoelt het met dat celvlies c.q. celweefsel het vliesje om het vruchtvlees (maar dan van sinaasappels). Het Hof Justitie overweegt in punt 5 als volgt (cursiveringen CE):
5.14. Uit dit arrest leid ik af dat indeling onder post 0811 van de GN moet plaatsvinden als de wezensbestanddelen van de (delen van de) vrucht nog aanwezig zijn. De vruchten(delen) moeten als zodanig nog herkenbaar zijn. Ook leid ik daaruit af dat het celweefsel c.q. het vlies van, in dat geval, sinaasappels volgens het Hof van Justitie geen wezenlijk deel van een vrucht is en in dit verband dus kan worden gemist.
5.15. Voor de onderhavige zaak brengt dat mee dat mandarijnenpartjes zonder vlies nog steeds mandarijnenpartjes zijn. Het Hof heeft namelijk vastgesteld dat door de chemische behandeling het vliesje oplost, naar ik begrijp zonder de rest van het partje te beschadigen. Het uiterlijk en de structuur van het mandarijnenpartje blijft dus gehandhaafd. Of, om met de woorden van het Hof van Justitie te spreken: de mandarijnenpartjes zijn in hun voorkomen als delen van vruchten herkenbaar. Die feiten laten geen andere conclusie toe dan dat de wezensbestanddelen van de oorspronkelijke vrucht, de mandarijn, nog aanwezig zijn.
5.16. Op grond van het vorenstaande meen ik dat de onderhavige mandarijnenpartjes vallen onder post 0811 van de GN. Ik ben het dus niet eens met het oordeel van het Hof dat het ontvliezen van losse mandarijnenpartjes een wijze van bereiding is die verder gaat dan de bewerkingen die zijn toegestaan binnen post 0811. Middel I is terecht voorgesteld. De Hoge Raad kan de uitspraak van het Hof vernietigen en de uitspraak van de Rechtbank bevestigen. Middel II hoeft in dat geval geen behandeling, omdat voor producten die worden ingedeeld onder post 0811 geen antidumpingrecht verschuldigd is.
5.17. Het voorgaande brengt mee dat in het midden kan blijven of het vlies tot de schil behoort of tot de partjes. Mocht de Hoge Raad niettemin oordelen dat die omstandigheid wel van belang is voor de beoordeling van de vraag of het ontvliezen van losse mandarijnenpartjes een behandeling is die verder gaat dan is toegestaan voor indeling onder post 0811, dan meen ik dat de zaak moet worden verwezen naar het Hof. Ik maak uit de stukken van het geding op dat partijen het niet eens zijn of het vlies behoort tot de endocarp (het vruchtvlees; standpunt Inspecteur) of de mesocarp (witte deel schil; standpunt belanghebbende). Het Hof heeft aan zijn beslissing ten grondslag gelegd dat de vliezen van de individuele partjes geen deel uitmaken van de schil van een mandarijn maar van de partjes. Dat lijkt mij geen feit van algemene bekendheid. Het Hof had daarom moeten motiveren waarom het belanghebbendes standpunt heeft verworpen. Middel I slaagt ook dan.
5.18. Voor het geval de Hoge Raad de door mij voorgestane indeling niet volgt, beoordeel ik in onderdeel 6 of voor de mandarijnenpartjes antidumpingrechten verschuldigd zijn.
6. Antidumpingrechten
6.1. De Inspecteur heeft van belanghebbende antidumpingrechten nagevorderd die zijn ingesteld op grond van verordening (EU) nr. 1313/2014. Op grond van art. 1(1) van deze verordening wordt voor zover van belang een definitief antidumpingrecht ingesteld voor bereide of verduurzaamde mandarijnen zoals omschreven onder GN-post 2008 en momenteel ingedeeld onder de GN-code 2008 30 90, van oorsprong uit de Volksrepubliek China.
6.2. De in de verordening vermelde GN-code komt overeen met de code waarin de Inspecteur de mandarijnenpartjes heeft ingedeeld. Ook de omschrijving van de goederen, bereide mandarijnen, komt overeen met de onderhavige producten. Belanghebbende is echter van mening dat de verordening alleen betrekking heeft op mandarijnen in blik (conserven) omdat het antidumpingonderzoek zich heeft gericht op die producten.
6.3. Het Hof heeft in zijn uitspraak verwezen naar het arrest Steinel Vertrieb . In punt 31 van dit arrest overweegt het Hof van Justitie:
6.4. Uit deze overweging volgt dat een product onder de toepassing van de antidumpingverordening valt, als het ten eerste onder de postonderverdeling valt die in de verordening is vermeld en ten tweede alle kenmerken van het product bezit zoals in de verordening is omschreven.
6.5. Zoals ik hiervoor in 6.2 reeds heb opgemerkt, voldoen de door belanghebbende ingevoerde producten aan beide voorwaarden. In art. 1 van de verordening is niet vermeld dat het alleen om bereide mandarijnen in blik gaat. De toepassing ervan is derhalve ruimer.
6.6. Daarnaast is punt 44 van Steinel Vertrieb van belang, waarin het Hof van Justitie overweegt:
6.7. Het Hof heeft vastgesteld dat de onderhavige mandarijnenpartjes geen nieuw product zijn, dezelfde kenmerken vertonen als ingeblikte mandarijnenpartjes en dat zij daarmee concurreren omdat zij bestemd zijn voor hetzelfde gebruik. Voor zover deze overwegingen al niet ten overvloede zijn gegeven, meen ik dat deze feitelijke oordelen niet onbegrijpelijk zijn of onvoldoende gemotiveerd.
6.8. Op grond van het voorgaande meen ik dat middel II faalt. De Hoge Raad kan het middel afdoen onder verwijzing naar art. 81(1) RO.
Slotsom
Middel I slaagt. De uitspraak van het Hof kan mijns inziens niet in stand blijven. De uitspraak van de Rechtbank kan worden bevestigd.
7. Conclusie
Ik geef de Hoge Raad in overweging het beroep in cassatie van belanghebbende gegrond te verklaren, de uitspraak van het Hof te vernietigen en de uitspraak van de Rechtbank te bevestigen.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Advocaat-Generaal