Juiste aanslag schenkbelasting; vermogen stichting aangemerkt als vermogen van ouders (1)
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16 juli 2024
Samenvatting
De ouders van X (belanghebbende), destijds woonachtig in België, hebben in 2001 stichting A laten oprichten naar het recht van Curaçao, ruim € 2.000.000 ingebracht en een levenslange lijfrente bedongen. De ouders hebben de oprichtersbevoegdheden van A verkregen. A is in oktober 2015 opgeheven waarbij de activa zijn uitgekeerd aan de ouders. De ouders, beide geboren in 1935, hebben drie kinderen, onder wie X. In oktober 2006 zijn de ouders vanuit België geremigreerd naar Nederland. De vader is in 2017 overleden.
X, haar zus en haar broer hebben op 31 december 2009 een schenking ontvangen van € 300.000 per persoon (de schenking). De schenking is door A, na verrekening met vorderingen van de ouders op hen, uitbetaald aan X, haar zus en haar broer. De Inspecteur heeft de schenking belast. In geschil is of dat terecht is.
Naar het oordeel van Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat ultimo 2009 sprake was van een situatie waarin de ouders konden beschikken over het vermogen van A als ware het hun eigen vermogen. Daarbij acht de Rechtbank met name van belang dat de schenking voortkwam uit afspraken tussen de ouders en de kinderen en met name uit het feit dat er geen sprake was van een zelfstandig bestuursbesluit om tot schenking over te gaan. Gelet hierop dient het vermogen fiscaalrechtelijk te worden behandeld als ware het vermogen van de ouders zelf. Dit brengt mee dat de aanslag terecht is opgelegd.
Het beroep op het voortvarendheidsvereiste faalt.
Het beroep is ongegrond.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2024 in de zaak tussen
belanghebbende uit plaats, belanghebbende (gemachtigde mr. M.F.P. de Clercq),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 24 april 2023.
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag in het recht van schenking opgelegd naar een verkrijging in 2009 van € 300.000 (de aanslag) en uitkomende op een belastingbedrag van € 43.616.
1.2. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3. De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4. De inspecteur heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn in afschrift verzonden aan belanghebbende.
1.5. De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van belanghebbende, vergezeld door drs. [naam 1] , en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] en mr. [inspecteur 3] . Deze zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaken 23/3118 en 23/3119.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of de aanslag terecht is opgelegd. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of de schenking aan belanghebbende een belaste schenking is. Tevens beoordeelt de rechtbank of het voortvarendheidsvereiste moet leiden tot vernietiging van de aanslag.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de aanslag terecht opgelegd omdat sprake is van een belaste schenking. Verder is de rechtbank van oordeel dat het voortvarendheidsvereiste niet meebrengt dat sprake kan zijn van vernietiging van de aanslag. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4. De ouders van belanghebbende (ouders), destijds woonachtig in België, hebben in 2001 de [stichting] laten oprichten naar het recht van Curaçao, ruim € 2.000.000 ingebracht en een levenslange lijfrente bedongen. De ouders hebben de oprichtersbevoegdheden van de [stichting] verkregen. De [stichting] is in oktober 2015 opgeheven waarbij de activa zijn uitgekeerd aan de ouders. De ouders, beide geboren in 1935, hebben drie kinderen, onder wie belanghebbende.
4.1. [N.V.] was laatstelijk de bestuurder van de [stichting] . In de letter of wishes staat dat de ouders het recht hebben om de [stichting] op te heffen en de gelden aan zichzelf uit te laten keren. Tevens hebben de ouders de bevoegdheid om het bestuur te ontslaan en een nieuw bestuur te benoemen.
4.2. In oktober 2006 zijn de ouders vanuit België geremigreerd naar Nederland.
4.3. Op 7 december 2009 heeft [belastingadviseur] een memo gestuurd naar de ouders. Hierin staat dat de APV-wetgeving op 1 januari 2010 in zal gaan en dat de uitkeringen die vóór de inwerkingtreding van de APV-wetgeving worden gedaan, niet tot heffing van schenkingsrecht leiden. In het memo staat het voorstel om voor het ingaan van de nieuwe wet elk van de drie kinderen een schenking te doen van € 300.000, met verrekening van een bedrag van € 81.520 dat twee van de kinderen in totaal aan de ouders verschuldigd waren. Het memo schetst dat door de schenkingen een vermogenstekort ontstaat vanwege de bestaande lijfrenteverplichtingen aan de ouders.
4.4. Belanghebbende, haar zus en haar broer hebben op 31 december 2009 een schenking ontvangen van € 300.000 per persoon (de schenking). De schenking is door de [stichting] , na verrekening met de vorderingen van de ouders op hen, uitbetaald aan belanghebbende, haar zus en haar broer.
4.5. [belastingadviseur] heeft in de voorgaande jaren meerdere facturen gestuurd aan de [stichting] en de [stichting] heeft deze facturen voldaan. Een zestal facturen vermeldt het volgende:
- 27 mei 2008: factuur van € 3.000 met de omschrijving ‘Financiële positie familie’;
- 8 oktober 2008: factuur van € 3.334,50 met de omschrijving ‘Vragen fiscus’;
- 23 januari 2009: factuur over december 2008 van € 2.795 met onder meer de omschrijving ‘inkomstenbelasting 2006’ en ‘vragen inzake erfenis (…) (moeder)’;
- 13 februari 2009: factuur van € 1.765,76 met de omschrijving ‘overleg belastingdienst, mail inzake inkomstenbelasting 2008 en mantelzorg’;
- 16 maart 2009: factuur van € 3.003,75 met de omschrijving ‘algemene fiscale advisering’;
- 13 augustus 2009: factuur van € 595 met de omschrijving ‘overleg notaris [naam 2] , beschikking [naam 3] 2006’.
Op 18 oktober 2011 heeft belanghebbende aan een medewerker van [N.V.] gevraagd € 107.800 over te maken aan een notaris in Nederland ter betaling van de eerste termijn voor de aankoop van een appartement door moeder; moeder wilde de middelen uit de [stichting] gebruiken voor deze aanschaf. In 2013 heeft de [stichting] ook volgende facturen voor de bouw van het appartement rechtstreeks aan de aannemer betaald.
4.6. Op 28 juli 2011 heeft [belastingadviseur] een ambtgenoot van de inspecteur antwoord gegeven op de door deze gestelde vragen over de status van de [stichting] voor wat betreft de inkomstenbelasting van de ouders. In dit antwoord heeft [belastingadviseur] melding gemaakt van de schenkingen aan de drie kinderen. Eind 2011 heeft deze ambtgenoot contact gehad met de inspecteur.
4.7. Op [datum] 2017 is de vader van belanghebbende overleden.
4.8. In december 2019 heeft de inspecteur een inlichtingenverzoek gedaan aan de bevoegde autoriteit van Curaçao met betrekking tot de [stichting] .
4.9. De inspecteur heeft belanghebbende in april 2020 uitgenodigd om aangifte voor het recht van schenking te doen. Belanghebbende heeft de inspecteur laten weten geen aangifte te zullen doen omdat er geen sprake is van een belaste schenking.
4.10. Met dagtekening 7 juli 2020 heeft de inspecteur de aanslag opgelegd. Het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag heeft hij ongegrond verklaard.
4.11. Tot de gedingstukken behoort, voor zover hier van belang, de volgende e-mail correspondentie tussen belanghebbende, medewerkers van [belastingadviseur] en van [N.V.] .
- 11 februari 2009 van belanghebbende aan [belastingadviseur] :
- 11 februari 2009 van [belastingadviseur] aan [N.V.] :
- 18 december 2009 van [belastingadviseur] aan [N.V.] :
- 22 juli 2011 van [N.V.] aan [belastingadviseur] :
Motivering
Is er sprake van een belaste schenking?
5. Indien de ouders over het in de [stichting] aanwezige vermogen konden beschikken als ware het hun eigen vermogen, dan dient dat vermogen fiscaalrechtelijk te worden behandeld als ware het vermogen van de ouders zelf. In dat geval dient de schenking uit het vermogen van de [stichting] aan belanghebbende, te worden aangemerkt als een schenking van de ouders aan belanghebbende. Op de inspecteur rust de last aannemelijk te maken dat van een dergelijke beschikkingsmogelijkheid sprake is.
5.1. De inspecteur heeft primair gesteld dat de ouders in 2009 konden beschikken over het vermogen van de [stichting] als ware het hun eigen vermogen zodat sprake is van transparantie. Volgens de inspecteur heeft het bestuur van [stichting] de reeds genomen besluiten alleen geformaliseerd. Hiertoe heeft de inspecteur onder meer verwezen naar de correspondentie tussen belanghebbende, [belastingadviseur] en [N.V.] . Verder wijst de inspecteur naar de voorwaarde dat de schenkingen verrekend moesten worden met de schulden die belanghebbende, haar zus en haar broer hadden aan de ouders en leidt hij hieruit af dat de schenkingen zijn gedaan door de ouders en niet door de [stichting] als zelfstandige entiteit. Aangezien de ouders in Nederland woonden ten tijde van de schenkingen, zijn deze belast, aldus de inspecteur.
5.2. Belanghebbende heeft betwist dat sprake is van belaste schenkingen. Naar haar mening heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat de schenkingen gedaan zijn door de ouders en dat de ouders over het vermogen van [stichting] konden beschikken als ware het hun eigen vermogen. Ter zitting heeft de gemachtigde erkend dat de ouders door de schenkingen verarmd zijn, dat tot aan de opheffing van de [stichting] juridisch geen wijzigingen hebben plaatsgevonden ten aanzien van de bevoegdheden binnen de [stichting] en dat na de wetswijziging in 2010 privébetalingen op verzoek van de ouders of belanghebbende zijn gedaan door de [stichting] , bijvoorbeeld voor het appartement van de moeder. Volgens belanghebbende betekent dit echter niet dat ook vóór 2010 sprake was transparantie.
5.3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat ultimo 2009 sprake was van een situatie waarin de ouders konden beschikken over het vermogen van de [stichting] als ware het hun eigen vermogen. De rechtbank leidt dit af uit de betalingen die de [stichting] heeft gedaan ten behoeve van of namens de ouders (zie 4.5) en het mailverkeer tussen [belastingadviseur] , [N.V.] en belanghebbende (zie 4.11). Daarbij acht de rechtbank met name van belang dat de schenkingen voortkwamen uit afspraken tussen de ouders en de kinderen (zie de mail van 18 december 2009) en met name uit het feit dat er geen sprake was van een zelfstandig bestuursbesluit om tot schenking over te gaan (zie de mail van 22 juli 2011). Uit de gedingstukken valt niet af te leiden dat de verhoudingen tussen de ouders, [belastingadviseur] en [N.V.] gewijzigd zijn op of rond 1 januari 2010 zodat geen sprake was van een wezenlijke verandering qua beschikkingsbevoegdheid ten aanzien van het vermogen van de [stichting] . Gelet hierop dient het vermogen fiscaalrechtelijk te worden behandeld als ware het vermogen van de ouders zelf. Dit brengt mee dat de aanslag terecht is opgelegd.
Moet het beroep op het voortvarendheidsvereiste leiden tot vernietiging van de aanslag?
5.4. Belanghebbende heeft in de kern gesteld dat de inspecteur reeds in 2011 geïnformeerd is over de schenking, maar pas jaren later de aanslag heeft opgelegd. Hierdoor is het voortvarendheidsvereiste geschonden.
5.5. De inspecteur heeft erkend dat er geruime tijd is verstreken voor het beoordelen van het dossier maar dat de aanslag is opgelegd binnen de termijn van drie jaar na het overlijden van de vader van belanghebbende. Ter zitting heeft hij nog verklaard dat de op 28 juli 2011 verstrekte informatie niet van dien aard was dat een schenking door de ouders viel aan te nemen.
5.6. De rechtbank overweegt als volgt. Het voortvarendheidsvereiste houdt (in beginsel) in dat de inspecteur bij het opleggen van navorderingsaanslagen met gebruikmaken van de verlengde navorderingstermijn als bedoeld in artikel 16, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, voldoende voortvarendheid moet betrachten bij het vaststellen van de belastingschuld en de navorderingsaanslagen. In dit geval is echter geen navorderingsaanslag opgelegd maar een aanslag binnen de daarvoor geldende termijn van drie jaar. Het beroep van belanghebbende op het voortvarendheidsvereiste faalt dan ook.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 16 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.