Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) is een in Duitsland gevestigd beleggingsfonds dat dividend heeft ontvangen van in Nederland gevestigde vennootschappen waarop dividendbelasting is ingehouden. Dit is gebeurd in jaren waarin de Nederlandse wet een recht op teruggaaf van dividendbelasting en recht op afdrachtvermindering wel bood aan een fbi, maar niet aan een buitenlandse beleggingsinstelling (bbi). X heeft toch verzocht om teruggaaf op de grond dat het een recht op teruggaaf en op afdrachtvermindering kan ontlenen aan het Unierecht.

Ervan uitgaande dat het een beperking van het vrije kapitaalverkeer is dat een bbi niet in aanmerking kan komen voor de afdrachtvermindering en in het midden latend of de voorwaarde van de vervangende betaling mag worden gesteld, heeft Hof Den Bosch geoordeeld dat X niet objectief vergelijkbaar is met een fbi op het punt van de dooruitdelingseis. Dit oordeel van het Hof ziet op zowel de jaren 2006 en 2007 als de latere jaren.

X betoogt in cassatie dat het onterecht is dat teruggaaf uitblijft op de grond dat niet alle participanten worden belast ter zake van de dooruitdeling in het land van vestiging van de bbi. Het volstaat volgens X dat de dooruitdeling wordt belast in het woon- of vestigingsland van de participanten. X geeft de Hoge Raad in overweging (nieuwe) prejudiciële vragen te stellen over de relevantie van de belastingheffing op het niveau van de participanten.

Volgens A-G Ettema is het principale cassatieberoep van X ongegrond.

Het Hof heeft van belang geacht dat Duitsland niet voorziet in enige heffing ter zake van dividend afkomstig van vennootschappen die zijn gevestigd in Nederland bij participanten die wonen of zijn gevestigd buiten Duitsland. Dit is terecht, zoals de A-G heeft geconcludeerd (3 november 2023, 22/04515, ECLI:NL:PHR:2023:988, NLF 2024/0148, met noot van Adema) in de bij de Hoge Raad aanhangige zaak met nummer 22/04515, in een geval als dit, waarin X zijn beleggingswinsten niet heeft uitgekeerd aan zijn participanten. Het geeft dus niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting dat het Hof X objectief niet vergelijkbaar heeft geacht met een fbi op het punt van de dooruitdelingseis.

Het incidentele cassatieberoep van de staatssecretaris strekt ertoe dat het Hof op een andere grond heeft moeten oordelen dat X geen recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting.

Het incidentele cassatieberoep is ingesteld onder de voorwaarde dat het principale beroep gegrond is. De A-G geeft de Hoge Raad in overweging te verstaan dat het incidentele beroep vervalt, hoewel de klachten in dat beroep gegrond zijn.

Metadata

Rubriek(en)
Europees belastingrecht
Dividendbelasting
Belastingtijdvak
2006-2014
Instantie
A-G
Datum instantie
19 april 2024
Rolnummer
23/00752
ECLI
ECLI:NL:PHR:2024:444
NLF-nummer
NLF 2024/1110
Aflevering
7 mei 2024
bwbr0002515&artikel=10,bwbr0002515&artikel=10,bwbr0002515&artikel=10a,bwbr0002515&artikel=10a,bwbr0002672&artikel=28,bwbr0002672&artikel=28

Naar de bovenkant van de pagina