X (belanghebbende) exploiteert samen met zijn echtgenote in vof-vorm een kermisattractie. Hij is sinds 18 februari 2022 houder van een Mercedes-Benz Sprinter. Het motorrijtuig wordt gebruikt voor het vervoer van een oliebollenkraam en een caravan naar kermissen in Nederland. Tijdens de kermissen staat het motorrijtuig stil en maken X en zijn echtgenote gebruik van de in het motorrijtuig aanwezige kook- en wasgelegenheid.
Rechtbank Gelderland oordeelt in deze procedure dat de Inspecteur ten onrechte heeft beslist dat X met betrekking tot het motorrijtuig geen aanspraak maakt op de toepassing van het zogeheten kwarttarief voor de MRB. De Rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het bij het exploiteren van een kermisbedrijf als dat van X (bedrijfseconomisch) noodzakelijk en gebruikelijk is om zelf te voorzien in een onderkomen en alles wat daarmee samenhangt, zoals een kook- en wasgelegenheid. Dit gebruik betreft niet het gebruik van en het vervoer met het motorrijtuig als zodanig, maar het gebruik van de daarin aanwezige voorzieningen.
Voorts is het vervoer van de oliebollenkraam naar de winterstalling inherent aan het exploiteren van een kermisonderneming, en het valt daarmee onder het vervoer van kermisbenodigdheden.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 23 mei 2024 in de zaak tussen
eiser, uit woonplaats, eiser
en
de inspecteur van de Belastingdienst CAP/kantoor Apeldoorn, de inspecteur (gemachtigde: gemachtigde inspecteur).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 9 januari 2023.
1.1. De inspecteur heeft bij beschikking van 29 november 2022 eisers verzoek om toepassing van het bijzondere tarief motorrijtuigenbelasting (hierna: het kwarttarief) afgewezen.
1.2. De inspecteur heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.3. De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4. De rechtbank heeft het beroep op 26 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door [persoon 1] en namens de inspecteur: [persoon 2] en [persoon 3] .
Feiten
2. Eiser is sinds 18 februari 2022 houder van een Mercedes-Benz Sprinter met het kenteken [kenteken] (hierna: het motorrijtuig). Eiser exploiteert samen met zijn echtgenote een onderneming met de naam [E] V.O.F. Volgens het uittreksel uit het handelsregister bestaan de ondernemingsactiviteiten van [E] V.O.F. uit de exploitatie van een kermisattractie.
3. Het motorrijtuig wordt gebruikt voor het vervoer van een olliebollenkraam en een caravan naar kermissen in Nederland. Het motorrijtuig wordt ook gebruikt om de olliebollenkraam naar de winterstalling te brengen. Tijdens de kermissen staat het motorrijtuig stil en maken eiser en zijn echtgenote gebruik van de in het motorrijtuig aanwezige kook- en wasgelegenheid.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur terecht heeft beslist dat eiser met betrekking tot het motorrijtuig geen aanspraak maakt op de toepassing van het zogeheten kwarttarief voor de motorrijtuigenbelasting. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. Volgens eiser maakt hij aanspraak op de toepassing van het kwarttarief, omdat het motorrijtuig voldoet aan alle wettelijke voorwaarden. Verder stelt eiser dat de inspecteur het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, doordat de inspecteur in 2015 heeft gezegd dat eiser met een ander – volgens eiser identiek – motorrijtuig wel aan de voorwaarden voor het kwarttarief voldeed. Volgens eiser moet de inspecteur dan ook het kwarttarief toepassen op het onderhavige motorrijtuig, omdat het identieke voertuigen zijn.
6. De inspecteur heeft de stellingen van eiser gemotiveerd weersproken.
7. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur ten onrechte heeft beslist dat eiser met betrekking tot het motorrijtuig geen recht heeft op toepassing van het kwarttarief. De conclusie van de rechtbank is dat eiser daar wel recht op heeft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser een kermisexploitant is en dat de olliebollenkraam een kermisbenodigdheid vormt. Wat partijen verdeeld houdt, is of (i) de caravan een kermisbenodigdheid is, (ii) of de omstandigheid dat het motorrijtuig beschikt over een kook- en wasgelegenheid die ook door eiser en zijn echtgenote worden gebruikt als zij op een kermis staan, meebrengt dat het motorrijtuig niet uitsluitend wordt gebruikt voor het vervoer van kermis- of circusbenodigdheden. Ten slotte is in geschil of (iii) het feit dat het motorrijtuig wordt gebruik om de olliebollenkraam naar de winterstalling te vervoeren, betekent dat het motorrijtuig buiten de kermissfeer wordt ingezet en dat daardoor niet langer wordt voldaan aan de voorwaarde dat het motorrijtuig uitsluitend wordt gebruikt voor het vervoer van kermis- of circusbenodigdheden.
9. Er geldt een kwarttarief voor een personenauto, een bestelauto of een vrachtauto waarvoor een kenteken is opgegeven dat wordt gehouden door een kermis- of circusexploitant en wordt gebruikt voor het vervoer van kermis- of circusbenodigdheden. Het moet dan gaan om een motorrijtuig dat uitsluitend als zodanig – dat wil zeggen: uitsluitend voor het vervoer van kermis- of circusbenodigdheden – wordt gebruikt en wordt gehouden door een kermis- of circusexploitant.
10.1. Uit wat eiser en [persoon 1] ter zitting hebben verklaard, leidt de rechtbank af dat het voor het exploiteren van een kermisbedrijf als dat van eiser, waarbij kermissen worden aangedaan die gedurende meerdere dagen op locatie zijn, (bedrijfseconomisch) nodig en gebruikelijk is om zelf te voorzien in een onderkomen en alles wat daarmee samenhangt, zoals een kook- en wasgelegenheid. Naar het oordeel van de rechtbank vormen dergelijke voorzieningen voor kermisexploitanten zoals eiser kermisbenodigdheden. De stelling van de inspecteur dat eiser ook in een hotel kan overnachten doet daaraan niet af, onder meer omdat eiser daartegenover onweersproken heeft gesteld dat hij dan 140 keer per jaar een hotelovernachting moet boeken, wat bedrijfseconomisch niet uit kan. De rechtbank betrekt daarbij dat de meeste gemeenten terreinen beschikbaar stellen waar de kermisexploitanten kunnen overnachten in hun salonwagens en dat dit onlosmakelijk is verbonden met de Nederlandse kermiscultuur. In dit licht bezien is de rechtbank van oordeel dat de caravan die eiser vervoert met het motorrijtuig en de in het motorrijtuig aanwezige kook- en wasgelegenheid, beide kwalificeren als kermisbenodigdheden.
10.2. Vervolgens is het de vraag of het gebruik van de in het motorrijtuig aanwezige kook- en wasgelegenheid als eiser met zijn echtgenote op de kermis staat, met zich brengt – zoals de inspecteur stelt – dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat het motorrijtuig uitsluitend voor het vervoer van kermis- of circusbenodigdheden wordt gebruikt. Dit laatste is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval, omdat dit gebruik niet het gebruik van en het vervoer met het motorrijtuig als zodanig betreft, maar het gebruik van de daarin aanwezige voorzieningen. De rechtbank betrekt daarbij dat het vervoer dat met het motorvoertuig plaatsvindt, wel uitsluitend het vervoer betreft van kermis- of circusbenodigdheden, waarbij ook aan de overige voorwaarden (zie 9.) voor de toepassing van het kwarttarief wordt voldaan.
10.3. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat het vervoer van de oliebollenkraam naar de winterstalling inherent is aan het exploiteren van een kermisonderneming en daarmee valt onder het vervoer van kermisbenodigdheden.
10.4. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het kwarttarief van toepassing is op het motorrijtuig. De rechtbank zal de andere beroepsgrond van eiser met betrekking tot het gelijkheidsbeginsel daarom niet behandelen.
Conclusie en gevolgen
11. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar. De rechtbank wijzigt de beschikking van 29 november 2022 zodanig dat het kwarttarief van toepassing is op het motorrijtuig met ingang van 18 februari 2022.
12. Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten, te weten een reiskostenvergoeding. De kilometervergoeding bedraagt € 0,28 per kilometer indien openbaar vervoer niet of niet voldoende mogelijk is. De rechtbank stelt de vergoeding voor de reiskosten vast op totaal € 30,80 (110 kilometer maal € 0,28).
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
wijzigt de beschikking zodanig dat het kwarttarief van toepassing is met ingang van 18 februari 2022;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de bestreden uitspraak op bezwaar;
bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan eiser moet vergoeden;
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van eiser van € 30,80.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Brekelmans, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Bontsema, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2024.