Direct naar content gaan

Samenvatting

In deze zaak beoordeelt Rechtbank Zeeland-West-Brabant of een onroerende zaak (hierna: het pand) ten tijde van de verkrijging door X (bv; belanghebbende) en Y op 31 december 2020 een woning was. Ten tijde van de verkrijging op 31 december 2020 was het pand anti-kraak bewoond.

Het pand is oorspronkelijk gebouwd als woning, maar daarna geschikt gemaakt voor een andere vorm van gebruik dan bewoning, te weten als kantoorgebouw. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 24 februari 2017 (16/04101, ECLI:NL:HR:2017:295, NLF 2017/0493, met noot van Van der Zwan) kan het pand dan alleen geacht worden zijn aard van woning te hebben behouden indien niet meer dan beperkte aanpassingen nodig zijn – bezien op het moment van verkrijging door X – om het weer voor bewoning geschikt te maken. De Rechtbank is van oordeel dat daarvan in het onderhavige geval geen sprake is. Zij neemt hierbij onder meer in aanmerking dat geen sprake is van een vaste kookgelegenheid, dat het pand er aan de binnenzijde uitziet als een kantoorpand en dat de tussenwanden en plafonds gewijzigd moeten worden.

Het pand was ten tijde van de levering geen woning in de zin van artikel 14, lid 2, Wet BRV zodat X niet in aanmerking komt voor toepassing van het tarief van 2% voor de overdrachtsbelasting.

Metadata

Rubriek(en)
Belastingen van rechtsverkeer
Belastingtijdvak
2020
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
16 augustus 2023
Rolnummer
22/1443
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2023:5708
NLF-nummer
NLF 2023/1951
Aflevering
31 augustus 2023
bwbr0002740&artikel=14,bwbr0002740&artikel=14

Naar de bovenkant van de pagina

Cookies.

Onze website maakt gebruik van cookies om het gebruik en functionaliteit te waarborgen van deze website. Meer over ons cookiebeleid