Direct naar content gaan

Samenvatting

In 2007 is X BV een kredietovereenkomst aangegaan met een Bank. De dga van X BV heeft zich daarbij tot een bedrag van € 150.000 borg gesteld jegens de Bank. X BV is in 2010 failliet gegaan.
De dga heeft in 2010 een voorziening van € 150.000 gevormd en dit bedrag heeft hij in zijn aangifte IB/PVV 2010 als negatief resultaat uit ter beschikking gesteld vermogen afgetrokken.
In 2011 heeft de Bank de dga aangesproken en heeft de dga € 30.000 betaald ter finale kwijting.
De vraag is of op het bedrag van € 120.000 waarvoor de dga door de Bank finaal is gekweten, de kwijtscheldingswinstvrijstelling van toepassing is.
Volgens Hof Den Haag is dat het geval.
Het Hof acht aannemelijk gemaakt dat de vordering die de Bank op de dga had niet voor een groter bedrag dan € 30.000 voor verwezenlijking vatbaar was.
Voorts is vast komen te staan dat de dga over onvoldoende middelen beschikt om de schuld aan de Bank volledig te voldoen. Gelet hierop dient ervan te worden uitgegaan dat hij ook niet over de middelen beschikt om belasting te betalen over het kwijtgescholden deel van deze schuld.
De door de Inspecteur bij de aanslagregeling over 2011 aangebrachte correctie van € 120.000 komt te vervallen. Het hoger beroep tegen de uitspraak van Rechtbank Den Haag is gegrond.

De Hoge Raad heeft op 20-10-2017 het beroep in cassatie tegen deze uitspraak verworpen onder verwijzing naar art 81 Wet RO (rolnummer 16/02260)

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2011
Instantie
Hof Den Haag
Datum instantie
22 maart 2016
Rolnummer
15/00365
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2016:792
bwbr0011353&artikel=3.13&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina

Cookies.

Onze website maakt gebruik van cookies om het gebruik en functionaliteit te waarborgen van deze website. Meer over ons cookiebeleid