Samenvatting
In juni 2018 heeft het Wetenschappelijk Instituut voor Voedselveiligheid, Dierengezondheid en Milieu (Letland, hierna: BIOR) etiketten ingevoerd die bestemd zijn om in het kader van wetenschappelijk onderzoek aan levende vissen te worden bevestigd om de migratie en de groei ervan te observeren. BIOR stelde dat de etiketten ‘wetenschappelijke instrumenten of apparaten’ waren die uitsluitend voor niet-commerciële doeleinden werden ingevoerd. Op grond van een aanvullende code gold daarvoor een vrijstelling van invoerrechten.
De verwijzende rechter twijfelt of de ingevoerde goederen als ‘wetenschappelijke instrumenten of apparaten’ kunnen worden beschouwd en heeft in dit kader twee prejudiciële vragen gesteld aan het HvJ.
Het HvJ verklaart in antwoord op de vragen voor recht dat etiketten als in het hoofdgeding niet vallen onder het begrip ‘wetenschappelijke instrumenten’ in de zin van artikel 46, onderdeel a, Verordening 1186/2009.
Etiketten die met kunststof zijn omhuld of die zijn vervaardigd uit een polyethyleenstaaf en die voor wetenschappelijk onderzoek aan levende vissen worden bevestigd, vallen onder GN-tariefpostonderverdeling 3926 90 97, op voorwaarde dat die etiketten uitsluitend zijn samengesteld uit kunststof of hun wezenlijk karakter ontlenen aan de kunststof.
BRON
ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)
5 september 2024 (*)
In zaak C‑344/23,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Augstākā tiesa (Senāts) (hoogste rechterlijke instantie, Letland) bij beslissing van 30 mei 2023, ingekomen bij het Hof op 31 mei 2023, in de procedure
Pārtikas drošības, dzīvnieku veselības un vides zinātniskais institūts „BIOR”
tegen
Valsts ieņēmumu dienests,
wijst
HET HOF (Zesde kamer),
samengesteld als volgt: T. von Danwitz, kamerpresident, P. G. Xuereb en A. Kumin (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: N. Emiliou,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- Valsts ieņēmumu dienests, vertegenwoordigd door I. Jaunzeme, ģenerāldirektore,
- de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Salyková en A. Sauka als gemachtigden,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van, ten eerste, artikel 46, onder a), van verordening (EG) nr. 1186/2009 van de Raad van 16 november 2009 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen (PB 2009, L 324, blz. 23) en, ten tweede, de postonderverdelingen 3926 90 92 en 3926 90 97 van de gecombineerde nomenclatuur die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB 1987, L 256, blz. 1), zoals gewijzigd door verordening (EG) nr. 254/2000 van de Raad van 31 januari 2000 (PB 2000, L 28, blz. 16) (hierna: „verordening nr. 2658/87”), in de versie ervan die voortvloeit uit uitvoeringsverordening (EU) 2017/1925 van de Commissie van 12 oktober 2017 (PB 2017, L 282, blz. 1; hierna: „GN”).
2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Pārtikas drošības, dzīvnieku veselības un vides zinātniskais institūts „BIOR” (wetenschappelijk instituut voor voedselveiligheid, diergezondheid en milieu „BIOR”, Letland; hierna: „BIOR”), en Valsts ieņēmumu dienests (belastingdienst, Letland) over de tariefindeling van etiketten voor het merken van vissen en de door BIOR daarover verschuldigde invoerrechten.
Toepasselijke bepalingen
GS
3 Het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen (hierna: „GS”) is in het kader van de Werelddouaneorganisatie (WCO) ingevoerd bij het op 14 juni 1983 te Brussel gesloten Internationaal Verdrag betreffende het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen, dat met zijn wijzigingsprotocol van 24 juni 1986 namens de Europese Economische Gemeenschap is goedgekeurd bij besluit 87/369/EEG van de Raad van 7 april 1987 (PB 1987, L 198, blz. 1). De toelichtingen op het GS worden overeenkomstig de bepalingen van dat verdrag opgesteld binnen de WCO.
4 Krachtens artikel 3, lid 1, onder a), van dat verdrag verbindt elke verdragsluitende partij zich ertoe om haar tariefnomenclatuur en haar statistieknomenclaturen in overeenstemming te doen zijn met het GS, ten eerste door alle posten en onderverdelingen van het GS, zonder enige toevoeging of wijziging, alsmede de daarop betrekking hebbende numerieke codes te gebruiken, ten tweede door de algemene regels voor de interpretatie van het GS alsmede alle aantekeningen op de afdelingen, de hoofdstukken en de onderverdelingen toe te passen en de draagwijdte daarvan niet te wijzigen, en ten derde door de volgorde van nummering van het GS in acht te nemen.
5 Regel 3 van de algemene regels voor de interpretatie van het GS luidt als volgt:
6 In de toelichting op regel 3, onder b), van de algemene regels voor de interpretatie van het GS staat te lezen:
7 De toelichtingen op GS-post 3926 90 luiden als volgt:
GN
8 Zoals volgt uit artikel 1, lid 1, van verordening nr. 2658/87, regelt de door de Europese Commissie vastgestelde GN de tariefindeling van goederen die worden ingevoerd in de Europese Unie. Deze nomenclatuur neemt de posten en de onderverdelingen van het GS tot zes cijfers over. Alleen het zevende en het achtste cijfer vormen eigen onderverdelingen van de GN.
9 Krachtens artikel 12, lid 1, van verordening nr. 2658/87 stelt de Commissie jaarlijks bij verordening een volledige versie vast van de GN, met het daarbij behorende tarief van de douanerechten overeenkomstig artikel 1 van die verordening, zoals die uit de door de Raad van de Europese Unie of de Commissie vastgestelde bepalingen voortvloeit. Die verordening wordt uiterlijk op 31 oktober in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt en is van toepassing met ingang van 1 januari van het daaropvolgende jaar.
10 In de algemene regels voor de interpretatie van de GN, die zijn opgenomen in het eerste deel, titel I, afdeling A, is bepaald:
12 Aantekening 1 op dat hoofdstuk 39 luidt als volgt:
13 Hoofdstuk 39 omvat de volgende posten en onderverdelingen van de GN:
GN-code
Omschrijving
Conventioneel douanerecht (%)
Bijzondere maatstaf
[...]
3926
Andere artikelen van kunststof en artikelen van andere stoffen bedoeld bij de posten 3901 tot en met 3914
[...]
3926 90
– andere:
[...]
– – andere
3926 90 92
– – – vervaardigd van vellen
6,5
—
3926 90 97
– – – andere
6,5 [...]
—
Verordening nr. 1798/75
14 Artikel 3 van verordening (EEG) nr. 1798/75 van de Raad van 10 juli 1975 betreffende de invoer met vrijstelling van de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor voorwerpen van opvoedkundige, wetenschappelijke of culturele aard (PB 1975, L 184, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 1027/79 van de Raad van 8 mei 1979 (PB 1979, L 134, blz. 1; hierna: „verordening nr. 1798/75”) bepaalde:
- hetzij voor openbare instellingen of instellingen van openbaar nut, wier voornaamste bezigheid het onderwijs of het wetenschappelijk onderzoek is, en voor diensten die onder een openbare instelling of een instelling van openbaar nut ressorteren en wier voornaamste bezigheid het onderwijs of het wetenschappelijk onderzoek is;
- hetzij voor particuliere instellingen wier voornaamste bezigheid het onderwijs of het wetenschappelijk onderzoek is en die als zodanig van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten toestemming hebben om deze goederen vrij van rechten in te voeren,
Verordening nr. 1186/2009
15 De overwegingen 2 en 3 van verordening nr. 1186/2009 luiden als volgt:
16 Artikel 1 van die verordening bepaalt:
17 Hoofdstuk XI van die verordening, met als opschrift „Voorwerpen van opvoedkundige, wetenschappelijke of culturele aard; wetenschappelijke instrumenten en apparaten”, bevat de artikelen 42 tot en met 52.
18 Artikel 43 van die verordening is als volgt geformuleerd:
19 Artikel 44 van verordening nr. 1186/2009 luidt als volgt:
20 Artikel 46, onder a), van die verordening luidt:
Uitvoeringsverordening nr. 1225/2011
21 Artikel 5 van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1225/2011 van de Commissie van 28 november 2011 voor de toepassing van de artikelen 42 tot en met 52 en de artikelen 57 en 58 van verordening nr. 1186/2009 (PB 2011, L 314, blz. 20) maakt deel uit van hoofdstuk IV van die uitvoeringsverordening, met als opschrift „Bijzondere bepalingen betreffende de invoer met vrijstelling van wetenschappelijke instrumenten of apparaten op grond van de artikelen 44 en 46 van [verordening nr. 1186/2009]”. Dit artikel bepaalt:
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
22 BIOR, verzoekster in het hoofdgeding, heeft etiketten ingevoerd van het type „T-bar tag”, „streamer tag”, „Standard anchor t-bar tag” en „tagging applicators”, te weten etiketten die met kunststof zijn omhuld of zijn vervaardigd uit een polyethyleenstaaf en die bestemd zijn om in het kader van wetenschappelijk onderzoek aan levende vissen te worden bevestigd om de migratie en de groei ervan te observeren (hierna: „betrokken etiketten”).
23 In juni 2018 heeft BIOR verklaard dat de betrokken etiketten onder GN-postonderverdeling 3926 90 92 vielen als „andere artikelen van kunststof en artikelen van andere stoffen bedoeld bij de posten 3901 tot en met 3914” die „vervaardigd [zijn] van vellen”. BIOR voerde aan dat deze etiketten „wetenschappelijke instrumenten of apparaten” waren die uitsluitend voor niet-commerciële doeleinden werden ingevoerd. Op grond van die indeling zijn die etiketten vrijgesteld van douanerechten.
24 Bij besluit van 20 november 2018 heeft de belastingdienst de betrokken etiketten ingedeeld in GN-postonderverdeling 3926 90 97 als „andere artikelen van kunststof en artikelen van andere stoffen bedoeld bij de posten 3901 tot en met 3914” die niet zijn „vervaardigd van vellen” en waarvoor een douanetarief van 6,5 % geldt, op grond dat die etiketten niet konden worden beschouwd als „wetenschappelijk instrument of apparaat” in de zin van artikel 46, onder a), van verordening nr. 1186/2009 aangezien zij weliswaar bestemd zijn voor het merken van het voorwerp van wetenschappelijk onderzoek waardoor voor onderzoek noodzakelijke informatie kan worden verzameld, maar het niet mogelijk maken om specifieke handelingen te verrichten die gewoonlijk met instrumenten worden uitgevoerd. Bijgevolg heeft die dienst bij dat besluit aan BIOR de betaling van douanerechten ten bedrage van 612,20 EUR en een bedrag van 128,56 EUR aan belasting over de toegevoegde waarde (btw) en boetes wegens vertraging opgelegd.
25 BIOR stelde beroep in tot nietigverklaring van dat besluit teneinde vrijstelling van de invoerrechten voor de betrokken etiketten te verkrijgen. Bij arrest van 18 september 2020 heeft de Administratīvā apgabaltiesa (bestuursrechter in tweede aanleg, Letland) dat besluit in hoger beroep vernietigd en de gevraagde vrijstelling toegekend. Die rechter heeft geoordeeld dat die etiketten konden worden aangemerkt als „wetenschappelijke instrumenten” in de zin van artikel 44 en artikel 46, onder a), van verordening nr. 1186/2009 aangezien zij uitsluitend worden gebruikt voor wetenschappelijke en niet voor commerciële doeleinden.
26 De belastingdienst heeft tegen dat arrest cassatieberoep ingesteld bij de Augstākā tiesa (hoogste rechterlijke instantie, Letland), de verwijzende rechter, waarbij die dienst aanvoerde dat de Administratīvā apgabaltiesa de draagwijdte van de vrijstelling van invoerrechten krachtens artikel 44 van verordening nr. 1186/2009, gelezen in samenhang met artikel 46, onder a), ervan, onjuist had uitgelegd omdat de betrokken etiketten louter informatief van aard zijn en niet kunnen worden aangemerkt als „instrument” in de zin van die bepalingen. Voorts moet die vrijstelling overeenkomstig de rechtspraak van het Hof strikt worden uitgelegd.
27 BIOR betoogt dat wetenschappers zonder het merken van de vissen de migratietrends van deze dieren niet kunnen onderzoeken, hun overlevingskansen niet kunnen bepalen, en hun groei niet kunnen onderzoeken, zodat de betrokken etiketten moeten worden beschouwd als „instrumenten” voor het merken van voorwerpen voor wetenschappelijk onderzoek die, vanwege hun objectieve technische kenmerken en de resultaten welke ermee bereikt kunnen worden, uitsluitend of hoofdzakelijk geschikt zijn voor de verwezenlijking van wetenschappelijke activiteiten. Voorts betoogt BIOR dat die etiketten uitsluitend voor niet-commerciële doeleinden zijn ingevoerd, hetgeen door de belastingdienst niet wordt betwist.
28 De verwijzende rechter wijst erop dat BIOR en de belastingdienst het oneens zijn over de vraag of de betrokken etiketten moeten worden ingedeeld onder GN-postonderverdeling 3926 90 92 dan wel onder GN-postonderverdeling 3926 90 97. De verwijzende rechter preciseert echter dat die vraag van ondergeschikt belang is, aangezien op deze twee postonderverdelingen hetzelfde douanerecht van toepassing is. Het beslissende element is of die etiketten vallen onder het begrip „wetenschappelijk instrument of apparaat” in de zin van artikel 46, onder a), van verordening nr. 1186/2009. Dat begrip werd door het Hof nog niet uitgelegd.
29 De verwijzende rechter wijst er evenwel op dat het Hof dit begrip wel heeft uitgelegd in de context van verordening nr. 1798/75, die, anders dan artikel 44 van verordening nr. 1186/2009, een aanvullende voorwaarde voor de vrijstelling van invoerrechten stelde, namelijk dat er geen instrumenten of apparaten van overeenkomstige wetenschappelijke waarde in de Gemeenschap worden vervaardigd.
30 Om te beginnen merkt de verwijzende rechter op dat uit de rechtspraak die voortvloeit uit het arrest van 26 juni 1986, Nicolet Instrument (203/85, EU:C:1986:269, punt 21), blijkt dat onder „objectieve technische kenmerken” van een instrument wordt verstaan de kenmerken die voortvloeien uit de bouw van dat instrument of apparaat of uit de wijzigingen die in vergelijking met een instrument of apparaat van een gangbaar type daarin zijn aangebracht, waardoor het prestaties van hoog niveau kan leveren die niet vereist zijn voor industrieel of commercieel gebruik.
31 Vervolgens volgt uit de rechtspraak die voortvloeit uit de arresten van 2 februari 1978, Universiteitskliniek (72/77, EU:C:1978:21, punt 15), 29 januari 1985, Gesamthochschule Duisburg (234/83, EU:C:1985:30, punt 27), en 21 januari 1987, Control Data Belgium/Commissie (13/84, EU:C:1987:16, punt 16), dat het criterium volgens hetwelk het betrokken instrument of apparaat als een „wetenschappelijk instrument of apparaat” wordt beschouwd indien het vanwege zijn objectieve technische kenmerken en de resultaten welke ermee bereikt kunnen worden, „uitsluitend of hoofdzakelijk geschikt” is voor de verwezenlijking van wetenschappelijke activiteiten, alleen verlangt dat dit instrument primair geschikt is voor wetenschappelijke activiteiten. Het feit dat de mogelijkheid bestaat dat het instrument of apparaat daarnaast, zij het secundair, geschikt is voor andere doeleinden, bijvoorbeeld voor industrieel gebruik, vormt geen uitsluitingsgrond.
32 Ten slotte blijkt uit de rechtspraak die voortvloeit uit de arresten van 10 november 1983, Gesamthochschule Essen (300/82, EU:C:1983:324, punt 15), en 26 januari 1984, Ludwig-Maximilians-Universität München (45/83, EU:C:1984:31, punten 11, 12 en 14), dat een artikel dat naar zijn aard geen onderzoeksmiddel is maar een werktuig voor de uitvoering van wetenschappelijk onderzoek, niet onder het begrip „wetenschappelijk instrument of apparaat” valt, terwijl materiaal dat volgens zijn eigen technische ontwerp en zijn werking zelf en rechtstreeks als wetenschappelijk onderzoekinstrument dient, wel onder dit begrip kan vallen.
33 De vraag rijst echter of de in de punten 30 tot en met 32 van het onderhavige arrest vermelde rechtspraak in casu van toepassing is. In dit verband herinnert de verwijzende rechter eraan dat uit de rechtspraak van het Hof blijkt dat de in één van de taalversies van een Unierechtelijke bepaling gebruikte formulering niet als enige grondslag kan dienen voor de uitlegging van die bepaling of voorrang kan hebben boven de andere taalversies, aangezien die bepalingen uniform moeten worden uitgelegd en toegepast in het licht van de tekst in alle talen van de Unie.
34 In dit verband merkt de verwijzende rechter op dat de termen „apparaat” en „instrument” volgens hun in de omgangstaal gebruikelijke betekenis in het Duits, Engels, Frans en Lets verschillende betekenissen hebben. Ten eerste rijst aldus de vraag of de term „apparaat” moet worden gedefinieerd als een technische voorziening, een werktuig of een uitrustingsstuk dat een functie vervult dan wel eerder als een geheel van technische elementen, werktuigen of uitrustingsstukken die een dergelijke functie vervullen. Ten tweede kan de term „instrument” hetzij ruim worden uitgelegd als werktuig of middel dat kan worden gebruikt om concrete werkzaamheden of taken uit te voeren, hetzij restrictief worden uitgelegd door de aanvullende eis te stellen dat dit werktuig of dit middel moet worden gebruikt voor het verrichten van concrete handelingen die gewoonlijk met instrumenten worden verricht.
35 Tegen deze achtergrond heeft de Augstākā tiesa (Senāts) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste vraag
36 Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 46, onder a), van verordening nr. 1186/2009 aldus moet worden uitgelegd dat etiketten die met kunststof zijn omhuld of die zijn vervaardigd uit een polyethyleenstaaf en die volgens hun eigen technische ontwerp en hun werking als zodanig dienen als middel voor wetenschappelijk onderzoek, doordat zij aan levende vissen worden bevestigd om hun migratie en groei te observeren, vallen onder het begrip „instrumenten” of „apparaten” die als „wetenschappelijk” in de zin van die bepaling kunnen worden aangemerkt.
37 Volgens artikel 46, onder a), van verordening nr. 1186/2009 kan een „instrument of apparaat” als „wetenschappelijk” worden aangemerkt wanneer het vanwege zijn „objectieve technische kenmerken en de resultaten welke ermee bereikt kunnen worden”, „uitsluitend of hoofdzakelijk geschikt is voor de verwezenlijking van wetenschappelijke activiteiten”.
38 In de eerste plaats moet worden nagegaan of de betrokken etiketten kunnen worden beschouwd als „instrument” of „apparaat” in de zin van die bepaling.
39 In dit verband moet worden vastgesteld dat noch verordening nr. 1186/2009 noch uitvoeringsverordening nr. 1225/2011 het begrip „instrument” of het begrip „apparaat” definieert en dienaangaande evenmin verwijst naar het nationale recht.
40 Uit vaste rechtspraak blijkt dat de betekenis en de draagwijdte van begrippen waarvoor het Unierecht geen definitie geeft en waarvoor niet wordt verwezen naar het recht van de lidstaten, moeten worden bepaald in overeenstemming met de in de omgangstaal gebruikelijke betekenis ervan, met inachtneming van de context waarin zij worden gebruikt en de doeleinden die worden nagestreefd door de regeling waarvan zij deel uitmaken (zie in die zin arresten van 5 mei 2022, DSR – Montagem e Manutenção de Ascensores e Escadas Rolantes, C‑218/21, EU:C:2022:355, punt 29, en 22 februari 2024, Randstad Empleo e.a., C‑649/22, EU:C:2024:156, punt 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
41 In casu wordt het begrip „apparaat” volgens zijn in de omgangstaal gebruikelijke betekenis opgevat als een samenvoeging van onderdelen die bestemd zijn om gezamenlijk te functioneren of als een geheel van technische elementen die in een meer volledig geheel dan een werktuig zijn georganiseerd en een functie hebben. Gelet op de verwijzingsbeslissing kan niet worden geoordeeld dat de betrokken etiketten een dergelijke samenvoeging van onderdelen of een dergelijk geheel van technische elementen vormen zodat zij niet onder dit begrip kunnen vallen.
42 Het begrip „instrument” duidt volgens de in de omgangstaal gebruikelijke betekenis ervan op een vervaardigd werktuig of voorwerp waarmee een handeling of werk kan worden verricht. Dat begrip is dus ruim genoeg om de betrokken etiketten te kunnen omvatten, die volgens de door de verwijzende rechter verstrekte informatie werktuigen of voorwerpen zijn die worden gebruikt om levende vissen te merken.
43 Wat de context betreft waarin het begrip „instrument” wordt gebruikt in de wetgeving waarvan het deel uitmaakt, zij opgemerkt dat artikel 44, lid 1, van verordening nr. 1186/2009 „wetenschappelijke instrumenten” die uitsluitend voor niet-commerciële doeleinden worden ingevoerd, vrijstelt van invoerrechten.
44 Volgens de vaste rechtspraak inzake btw, die ook van toepassing is inzake douanerechten, moeten de tot omschrijving van vrijstellingen gebruikte bewoordingen strikt worden uitgelegd, aangezien deze vrijstellingen afwijkingen zijn van het algemene beginsel dat btw wordt geheven over elke goederenlevering of dienst die door een belastingplichtige onder bezwarende titel wordt verricht (arrest van 19 juli 2012, Lietuvos geležinkeliai, C‑250/11, EU:C:2012:496, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
45 In dat verband kan – anders dan de Commissie in haar schriftelijke opmerkingen betoogt – het feit dat de term „any” vóór de term „instrument” staat in de Engelse taalversie van artikel 46, onder a), van verordening nr. 1186/2009, geen steun bieden voor een ruime uitlegging van het begrip „instrument”. Andere taalversies van deze bepaling, met name de Duitse en de Franse versie, die respectievelijk verwijzen naar „diejenigen Instrumente” en „un instrument”, bevatten immers geen met „any” vergelijkbare term. Volgens vaste rechtspraak kan de in één van de taalversies van een Unierechtelijke bepaling gebruikte formulering niet als enige grondslag voor de uitlegging van die bepaling dienen of voorrang hebben boven de andere taalversies. Unierechtelijke bepalingen moeten immers eenvormig worden uitgelegd en toegepast in het licht van de tekst in alle talen van de Unie. Wanneer de verschillende taalversies van een Unierechtelijke bepaling onderling afwijken, moet bij de uitlegging van de betrokken bepaling worden gelet op de algemene opzet en de doelstelling van de regeling waarvan zij een onderdeel vormt (zie arrest van 21 maart 2024, Cobult, C‑76/23, EU:C:2024:253, punt 25 en de aangehaalde rechtspraak).
46 Niettemin heeft het Hof reeds geoordeeld dat het begrip „wetenschappelijk instrument” in de zin van artikel 3, lid 1, van verordening nr. 1798/75 aldus moet worden uitgelegd dat het materiaal omvat dat niet wordt gebruikt als voorwerp, maar als werktuig voor wetenschappelijk onderzoek, namelijk wanneer het onderzoek met dat materiaal wordt verricht, zodat dat materiaal bij het onderzoek niet slechts een louter passieve rol speelt (zie in die zin arresten van 10 november 1983, Gesamthochschule Essen, 300/82, EU:C:1983:324, punt 15, en 26 januari 1984, Ludwig-Maximilians-Universität München, 45/83, EU:C:1984:31, punt 11).
47 Afgezien van de aanvullende voorwaarde voor de vrijstelling in artikel 3, lid 1, van verordening nr. 1798/75, volgens welke „geen instrumenten of apparaten van overeenkomstige wetenschappelijke waarde in de Gemeenschap [werden] vervaardigd”, die niet meer voorkomt in artikel 44, leden 1 en 2, van verordening nr. 1186/2009 – welke voorwaarde niet doorslaggevend is voor de beoordeling van het begrip „wetenschappelijk instrument” – is laatstgenoemde bepaling in wezen geformuleerd in identieke bewoordingen als die van artikel 3, lid 1. Bovendien moet worden vastgesteld dat artikel 3, lid 3, van verordening nr. 1798/75 en artikel 46, onder a), van verordening nr. 1186/2009 dit begrip op volstrekt identieke wijze definiëren. Bijgevolg moet worden geoordeeld dat de in het vorige punt vermelde rechtspraak inzake de uitlegging van dat begrip in de context van verordening nr. 1798/75 relevant is voor de definitie van datzelfde begrip in de zin van verordening nr. 1186/2009.
48 Het begrip „instrument”, wanneer dit instrument als „wetenschappelijk” moet worden aangemerkt, kan derhalve aldus worden opgevat dat het niet alleen betrekking heeft op werktuigen en voorwerpen die zijn vervaardigd om een specifieke activiteit te verrichten, maar ook op materiaal dat volgens zijn eigen technische ontwerp en zijn werking bedoeld is om dienst te doen als middel voor wetenschappelijk onderzoek, zoals het geval lijkt te zijn bij de betrokken etiketten die aan levende vissen worden bevestigd om de migratie en de groei ervan te observeren.
49 Voor het overige geven de context waarin de term „instrument” wordt gebruikt in verordening nr. 1186/2009, uitvoeringsverordening nr. 1225/2011 en de GN, en de doelstellingen die met deze regelingen worden nagestreefd, geen uitsluitsel over de betekenis van die term.
50 Gelet op het voorgaande moet, onder voorbehoud van de door de verwijzende rechter te verrichten verificaties, worden vastgesteld dat de betrokken etiketten onder het begrip „instrument” in de zin van artikel 46, onder a), van verordening nr. 1186/2009 vallen.
51 In de tweede plaats moeten die etiketten, om als „wetenschappelijke instrumenten” in de zin van artikel 46, onder a), van verordening nr. 1186/2009 te kunnen worden aangemerkt, vanwege hun objectieve technische kenmerken en de resultaten welke ermee bereikt kunnen worden, uitsluitend of hoofdzakelijk geschikt zijn voor de verwezenlijking van wetenschappelijke activiteiten.
52 Wat de vraag betreft of de betrokken etiketten „objectieve technische kenmerken” in de zin van deze bepaling vertonen waardoor zij geschikt zijn voor de verwezenlijking van wetenschappelijke activiteiten, moet worden opgemerkt dat artikel 5, eerste alinea, van uitvoeringsverordening nr. 1225/2011 de „objectieve technische kenmerken” van een wetenschappelijk instrument definieert als „de kenmerken die voortvloeien uit de bouw van genoemd instrument [...] of uit de wijzigingen die aan een gangbaar type van een instrument [...] zijn aangebracht, waardoor het prestaties van hoog niveau kan leveren die niet vereist zijn voor industrieel of commercieel gebruik.”
53 In casu is sprake van etiketten die zijn omhuld met kunststof of zijn vervaardigd uit een polyethyleenstaaf en die in het kader van wetenschappelijk onderzoek aan levende vissen worden bevestigd om de migratie en de groei ervan te observeren. Hoewel uit de verwijzingsbeslissing volgt dat dergelijke etiketten inderdaad geschikt lijken om voor wetenschappelijke doeleinden te worden gebruikt, moet evenwel worden vastgesteld dat zij niet lijken te beschikken over kenmerken die voortvloeien uit de bouw of de wijziging ervan waardoor zij prestaties van hoog niveau kunnen leveren die beter zijn dan vereist is voor industrieel of commercieel gebruik. Zoals de Commissie in haar schriftelijke opmerkingen in wezen heeft opgemerkt, lijken etiketten als de betrokken etiketten immers ook geschikt om voor industriële of commerciële doeleinden te worden gebruikt in het kader van de aquacultuur of de sportvisserij.
54 Weliswaar wordt overeenkomstig artikel 5, tweede alinea, van uitvoeringsverordening nr. 1225/2011 een voor wetenschappelijke activiteiten gebruikt instrument geacht een wetenschappelijk karakter te hebben, maar er moet worden vastgesteld dat dit vermoeden slechts van toepassing is wanneer het niet mogelijk is om op basis van zijn objectieve technische kenmerken ondubbelzinnig vast te stellen of het betrokken instrument als een „wetenschappelijk instrument” moet worden beschouwd. Gelet op hetgeen uit het vorige punt blijkt, lijkt het in casu mogelijk om ondubbelzinnig vast te stellen dat de betrokken etiketten niet zulke „objectieve technische kenmerken” vertonen waardoor zij geschikt zijn voor het verwezenlijken van wetenschappelijke activiteiten.
55 Onder voorbehoud van de door de verwijzende rechter te verrichten verificaties, vertonen de betrokken etiketten dus geen „objectieve technische kenmerken” in de zin van artikel 46, onder a), van verordening nr. 1186/2009, gelezen in samenhang met artikel 5 van uitvoeringsverordening nr. 1225/2011, waardoor zij geschikt zouden zijn voor het verwezenlijken van wetenschappelijke activiteiten.
56 Zelfs indien wordt aangenomen dat de betrokken etiketten dergelijke „objectieve technische kenmerken” vertonen, lijken die etiketten hoe dan ook vanwege hun kenmerken en de resultaten welke ermee bereikt kunnen worden, niet „uitsluitend of hoofdzakelijk geschikt [te zijn] voor het verwezenlijken van wetenschappelijke activiteiten” in de zin van artikel 46, onder a), van verordening nr. 1186/2009. Er zij immers aan herinnerd dat dit vereiste inhoudt dat wordt nagegaan of het betrokken instrument primair geschikt is voor wetenschappelijke activiteiten, namelijk de verwerving en verdere ontwikkeling van wetenschappelijke kennis, waarbij niet is uitgesloten dat het daarnaast, zij het secundair, geschikt is voor andere doeleinden, zoals industriële of commerciële exploitatie (zie naar analogie arresten van 29 januari 1985, Gesamthochschule Duisburg, C‑234/83, EU:C:1985:30, punt 27, en 21 januari 1987, Control Data/Commissie, 13/84, EU:C:1987:16, punt 16).
57 Gelet op punt 53 van het onderhavige arrest, moet worden vastgesteld dat de betrokken etiketten niet geschikter lijken voor de verwezenlijking van wetenschappelijke activiteiten dan voor andere doeleinden, met name voor industriële of commerciële doeleinden. Bijgevolg zijn die etiketten, wederom onder voorbehoud van de door de verwijzende rechter te verrichten verificaties, vanwege hun objectieve technische kenmerken – gesteld dat die bewezen zijn – en de resultaten welke ermee bereikt kunnen worden, niet „uitsluitend of hoofdzakelijk geschikt voor de verwezenlijking van wetenschappelijke activiteiten” in de zin van artikel 46, onder a), van verordening nr. 1186/2009.
58 Bijgevolg moet met de Commissie en de belastingdienst en onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter, worden geoordeeld dat de betrokken etiketten niet onder het begrip „wetenschappelijk instrument” in de zin van artikel 46, onder a), van verordening nr. 1186/2009 vallen.
59 Die vaststelling vindt steun in zowel de in punt 44 van het onderhavige arrest vermelde rechtspraak, volgens welke de bewoordingen waarin de vrijstellingen van invoerrechten zijn omschreven strikt moeten worden uitgelegd, als in artikel 1 van verordening nr. 1186/2009, gelezen in het licht van de overwegingen 2 en 3 ervan, op grond waarvan vrijstelling van invoerrechten slechts gerechtvaardigd is in „bepaalde welomschreven omstandigheden [...], wanneer de bijzondere omstandigheden bij de invoer van de goederen de toepassing van de gebruikelijke maatregelen ter bescherming van de economie niet vereisen”.
60 Gelet op het voorgaande moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 46, onder a), van verordening nr. 1186/2009 aldus moet worden uitgelegd dat etiketten die met kunststof zijn omhuld of die zijn vervaardigd uit een polyethyleenstaaf en die volgens hun eigen technische ontwerp en hun werking als zodanig dienen als middel voor wetenschappelijk onderzoek, doordat zij aan levende vissen worden bevestigd om hun migratie en groei te observeren, niet vallen onder het begrip „wetenschappelijke instrumenten” in de zin van die bepaling.
Tweede vraag
61 Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de GN aldus moet worden uitgelegd dat etiketten die met kunststof zijn omhuld of die zijn vervaardigd uit een polyethyleenstaaf en die voor wetenschappelijk onderzoek aan levende vissen worden bevestigd, onder GN-postonderverdeling 3926 90 92 vallen dan wel onder GN-postonderverdeling 3926 90 97.
62 In de eerste plaats moet met de verwijzende rechter en de Commissie worden vastgesteld dat deze vraag van ondergeschikt belang is voor de beslechting van het hoofdgeding, aangezien het douanerecht dat van toepassing is op goederen die onder die twee postonderverdelingen vallen identiek is, namelijk 6,5 %.
63 Het is evenwel niet uitgesloten dat de verwijzende rechter moet beslissen of de belastingdienst de betrokken etiketten correct heeft ingedeeld, ook al heeft dit geen invloed op het toepasselijke douanerecht.
64 In de tweede plaats zij eraan herinnerd dat wanneer het Hof wordt verzocht om een prejudiciële beslissing over een vraag op het gebied van de tariefindeling, het tot taak heeft om de nationale rechter de criteria aan te reiken aan de hand waarvan deze de betrokken producten correct in de GN kan indelen, en niet zozeer om zelf deze producten in te delen. Deze kwalificatie van de betrokken goederen met het oog op de tariefindeling ervan vloeit namelijk voort uit een louter feitelijke vaststelling waarvoor het Hof in het kader van een prejudiciële verwijzing niet bevoegd is (arrest van 27 april 2023, X en Inspecteur van de Belastingdienst Douane, C‑107/22, EU:C:2023:346, punt 17 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
65 Volgens algemene regel 1 voor de interpretatie van de GN wordt de tariefindeling van goederen in de GN bepaald op grond van de bewoordingen van de posten van de aantekeningen bij de afdelingen of bij de hoofdstukken, terwijl de tekst van de opschriften van de afdelingen, van de hoofdstukken en van de onderdelen van hoofdstukken slechts als aanwijzing geldt. Het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen moet in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle over het algemeen worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschappen, zoals deze in de bewoordingen van de GN-post en in de aantekeningen bij de afdelingen of hoofdstukken zijn omschreven (arrest van 27 april 2023, X en Inspecteur van de Belastingdienst Douane, C‑107/22, EU:C:2023:346, punt 18 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
66 Bovendien heeft het Hof herhaaldelijk geoordeeld dat de toelichtingen op het GS en op de GN weliswaar niet bindend zijn, maar toch belangrijke instrumenten vormen ter waarborging van de uniforme toepassing van het gemeenschappelijk douanetarief, die als zodanig nuttige gegevens bevatten voor de uitlegging daarvan (arrest van 27 april 2023, X en Inspecteur van de Belastingdienst Douane, C‑107/22, EU:C:2023:346, punt 19 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
67 Uit de bewoordingen van GN-post 3926 volgt dat deze post betrekking heeft op „andere artikelen van kunststof en artikelen van andere stoffen bedoeld bij de posten 3901 tot en met 3914”.
68 Voorts wordt in aantekening 1 bij hoofdstuk 39 van de GN het begrip „kunststof” gedefinieerd als „die stoffen bedoeld bij de posten 3901 tot en met 3914, die de eigenschap hebben of gehad hebben om, tijdens de polymerisatie of in een later stadium, onder inwerking van uitwendige krachten (meestal warmte en druk, eventueel onder toevoeging van een oplosmiddel of van een weekmaker), door gieten, persen, extruderen, walsen of elk ander proces een bepaalde vorm aan te nemen en die vorm te bewaren, ook nadat bedoelde uitwendige krachten niet meer inwerken”.
69 De verwijzingsbeslissing bevat geen gegevens die twijfel doen rijzen over de relevantie van een indeling van de betrokken etiketten onder GN-post 3926, zoals gedefinieerd in aantekening 1 op hoofdstuk 39 van de GN.
70 Het staat evenwel aan de verwijzende rechter om na te gaan of, zoals de Commissie in haar schriftelijke opmerkingen heeft betoogd, op de etiketten van het type „streamer tag” naast een strook van polyethyleen ook een metalen punt is aangebracht die dient om deze etiketten aan de vissen vast te maken. Indien dat het geval is, moeten die etiketten immers worden ingedeeld op basis van algemene regel 3 voor de interpretatie van de GN.
71 In dat verband volgt uit algemene regel 3, onder a), voor de interpretatie van de GN dat de post met de meest specifieke omschrijving voorrang heeft boven posten met een meer algemene strekking. Indien echter twee of meer posten elk afzonderlijk slechts betrekking hebben op een gedeelte van de stoffen waaruit een mengsel of een goed is samengesteld, worden die posten met betrekking tot dat goed of dat artikel aangemerkt als even specifiek. In het geval van etiketten die naast een strook polyethyleen ook een metalen punt hebben, moet worden vastgesteld dat de twee delen van die etiketten zijn gemaakt van stoffen die niet onder dezelfde GN-post vallen, zodat deze posten als even specifiek moeten worden beschouwd en tariefindeling op grond van die algemene regel dus niet mogelijk lijkt.
72 Mocht de verwijzende rechter tot de slotsom komen dat dit inderdaad het geval is, dan zou voor de tariefindeling van etiketten van het type „streamer tag” algemene regel 3, onder b), voor de interpretatie van de GN moeten worden toegepast, op grond waarvan „[m]engsels [en] werken die zijn samengesteld uit of met verschillende stoffen dan wel zijn vervaardigd door samenvoeging van verschillende goederen, waarvan de indeling niet mogelijk is aan de hand van [algemene regel 3, onder a), voor de interpretatie van de GN], worden ingedeeld naar de stof of naar het goed waaraan [zij] hun wezenlijke karakter ontlenen [...]”.
73 Dat wezenlijk karakter kan worden bepaald door na te gaan of het product ook zonder het ene of het andere bestanddeel zijn kenmerkende eigenschappen behoudt. Zoals wordt aangegeven in punt VIII van de GS-toelichting op algemene regel 3, onder b), die overeenstemt met algemene regel 3, onder b), voor de interpretatie van de GN, kan de factor die het wezenlijk karakter bepaalt, afhankelijk van het type product, bijvoorbeeld blijken uit de aard van de stof waaruit de producten bestaan of de artikelen waaruit zij zijn samengesteld, de omvang, de hoeveelheid, het gewicht, de waarde of de belangrijkheid van de samenstellende stoffen in verband met het gebruik van de producten (zie in die zin arrest van 22 juni 2023, PR Pet, C‑24/22, EU:C:2023:507, punt 66 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
74 Indien in casu, zoals de Commissie stelt, de metalen punt van de etiketten van het type „streamer tag” uitsluitend wordt gebruikt om ze aan het vislichaam te bevestigen, moet worden geoordeeld dat de strook van polyethyleen waaruit die etiketten bestaan deze hun wezenlijke karakter verleent, zodat die etiketten overeenkomstig algemene regel 3, onder b), voor de interpretatie van de GN onder GN-post 3926 moeten worden ingedeeld, hetgeen de verwijzende rechter evenwel dient na te gaan.
75 Indien dat het geval is, moet de verwijzende rechter, gelet op algemene regel 1 voor de interpretatie van de GN en de in de punten 64 tot en met 66 van het onderhavige arrest vermelde rechtspraak, nagaan onder welke postonderverdeling van GN-post 3926 de betrokken etiketten kunnen worden ingedeeld, gelet op de objectieve kenmerken en eigenschappen ervan, met dien verstande dat de verwijzingsbeslissing geen gegevens bevat die kunnen rechtvaardigen dat die etiketten worden ingedeeld onder een andere onderverdeling dan onder GN-postonderverdeling 3926 90 97, met als opschrift „andere”.
76 Gelet op het voorgaande moet op de tweede vraag worden geantwoord dat de GN aldus moet worden uitgelegd dat etiketten die met kunststof zijn omhuld of die zijn vervaardigd uit een polyethyleenstaaf en die voor wetenschappelijk onderzoek aan levende vissen worden bevestigd, vallen onder GN-postonderverdeling 3926 90 97 van die nomenclatuur, op voorwaarde dat die etiketten uitsluitend zijn samengesteld uit „kunststof” in de zin van aantekening 1 bij hoofdstuk 39 van de GN, dan wel dat zij hun wezenlijk karakter ontlenen aan de kunststof indien het gaat om mengsels of werken die zijn samengesteld uit of met verschillende stoffen dan wel zijn vervaardigd door samenvoeging van verschillende goederen in de zin van algemene regel 3, onder b), voor de interpretatie van de GN, waarvan de indeling niet mogelijk is aan de hand van punt a) van deze algemene regel.
Kosten
77 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:
1) Artikel 46, onder a), van verordening (EG) nr. 1186/2009 van de Raad van 16 november 2009 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen moet aldus worden uitgelegd dat etiketten die met kunststof zijn omhuld of die zijn vervaardigd uit een polyethyleenstaaf en die volgens hun eigen technische ontwerp en hun werking als zodanig dienen als middel voor wetenschappelijk onderzoek, doordat zij aan levende vissen worden bevestigd om hun migratie en groei te observeren, niet vallen onder het begrip „wetenschappelijke instrumenten” in de zin van die bepaling.
2) De gecombineerde nomenclatuur die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 254/2000 van de Raad van 31 januari 2000, in de versie ervan die voortvloeit uit uitvoeringsverordening (EU) 2017/1925 van de Commissie van 12 oktober 2017, moet aldus worden uitgelegd dat etiketten die met kunststof zijn omhuld of die zijn vervaardigd uit een polyethyleenstaaf en die voor wetenschappelijk onderzoek aan levende vissen worden bevestigd, vallen onder postonderverdeling 3926 90 97 van die nomenclatuur, op voorwaarde dat die etiketten uitsluitend zijn samengesteld uit „kunststof” in de zin van aantekening 1 bij hoofdstuk 39 van die nomenclatuur, dan wel dat zij hun wezenlijk karakter ontlenen aan de kunststof indien het gaat om mengsels of werken die zijn samengesteld uit of met verschillende stoffen dan wel zijn vervaardigd door samenvoeging van verschillende goederen in de zin van algemene regel 3, onder b), voor de interpretatie van die nomenclatuur, waarvan de indeling niet mogelijk is aan de hand van punt a) van deze algemene regel.