Direct naar content gaan

Samenvatting

De in Duitsland gevestigde vennootschap X GmbH houdt 30% van de aandelen in de in Zwitserland gevestigde kapitaalvennootschap Y. X heeft een lening verstrekt aan Y. Y heeft met dit geld mediarechten gekocht in de sportieve resultaten van vier Duitse sportclubs en verwerft hiermee opbrengsten. Deze inkomsten kwalificeren volgens een Duitse regeling als ‘tusseninkomsten’ die in de Duitse heffingsgrondslag van X dienen te worden opgenomen.

Het Bundesfinanzhof (hoogste federale rechter in belastingzaken, Duitsland) is van mening dat de betreffende Duitse regeling in beginsel een verboden beperking van het vrije verkeer van kapitaal in de zin van artikel 63 VWEU zou kunnen vormen. Niettemin vraagt het Bundesfinanzhof zich af of deze nationale regeling is toegestaan door het Unierecht, gelet op de standstillbepaling van artikel 64 VWEU. Het Bundesfinanzhof heeft hierover prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie.

Het HvJ beantwoordt de vragen als volgt:

  • De standstillbepaling in artikel 64, lid 1, VWEU moet aldus worden uitgelegd dat artikel 63, lid 1, VWEU geen afbreuk doet aan de toepassing van een beperking van het kapitaalverkeer naar of uit derde landen in verband met directe investeringen, die in wezen op 31 december 1993 bestond uit hoofde van een wettelijke regeling van een lidstaat, hoewel de omvang van deze beperking na deze datum was verruimd tot deelnemingen die geen verband houden met een directe investering.
  • De standstillbepaling in artikel 64, lid 1, VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het verbod in artikel 63, lid 1, VWEU van toepassing is op een beperking van het kapitaalverkeer naar of uit derde landen in verband met directe investeringen, wanneer de aan die beperking ten grondslag liggende nationale belastingregeling na 31 december 1993 ingrijpend is gewijzigd ingevolge de vaststelling van een wet die in werking is getreden maar nog voordat hij in de praktijk is toegepast, is vervangen door een regeling die in wezen identiek was aan de regeling die op 31 december 1993 van toepassing was, tenzij de toepasbaarheid van deze wet uit hoofde van het nationale recht is uitgesteld, zodat hij, niettegenstaande de inwerkingtreding ervan, niet van toepassing is geweest op het in artikel 64, lid 1, VWEU bedoelde grensoverschrijdende kapitaalverkeer, wat door de verwijzende rechter moet worden nagegaan.
  • Artikel 63, lid 1, VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een wettelijke regeling van een lidstaat volgens welke de inkomsten van een in een derde land gevestigde vennootschap die niet afkomstig zijn van een eigen activiteit van deze vennootschap, zoals de inkomsten die als ‘tusseninkomsten die kapitaalbeleggingen vormen’ in de zin van deze regeling worden aangemerkt, pro rata van de aangehouden deelneming worden opgenomen in de belastinggrondslag van een in deze lidstaat ingezeten belastingplichtige, wanneer deze belastingplichtige een deelneming van minstens 1% in die vennootschap heeft en deze inkomsten in dat derde land worden onderworpen aan een belastingniveau dat lager is dan het belastingniveau in de betreffende lidstaat, tenzij een rechtskader bestaat dat met name voorziet in verplichtingen uit hoofde van een overeenkomst of verdrag, die de nationale belastingautoriteiten van die lidstaat in staat stellen om in voorkomend geval na te gaan of de informatie betreffende die vennootschap die is verstrekt om aan te tonen dat de deelneming van die belastingplichtige in deze vennootschap niet berust op een kunstmatige constructie, waarachtig is.
Vrij verkeer van kapitaal

Sinds 1994 is het vrije kapitaalverkeer een verdragsvrijheid. Het bereik van het vrije kapitaalverkeer is ruimer dan de andere verkeersvrijheden. Waar de andere beperkt zijn tot intra-EU-situaties verbiedt het vrije kapitaalverkeer ook beperkingen in de relatie tussen EU-lidstaten en derde landen. Omdat dit zou kunnen betekenen dat veel wettelijke bepalingen van lidstaten vanaf 1994 daardoor een inbreuk maakten op het vrije kapitaalverkeer, met name waar het de relatie met derde landen betrof, is gelijktijdig een standstillbepaling geïntroduceerd. Deze houdt in dat beperkingen op het vrije kapitaalverkeer in relatie tot derde landen omtrent bepaalde kapitaalbewegingen die al bestonden op 31 december 1993 in stand mogen blijven. De onderhavige kwestie is met name interessant voor de invulling van de standstillbepaling van het vrije kapitaalverkeer.  

‘Directe investeringen’

Metadata

Rubriek(en)
Europees belastingrecht
Belastingtijdvak
2005-2006
Instantie
HvJ
Datum instantie
26 februari 2019
Rolnummer
C‑135/17
ECLI
ECLI:EU:C:2019:136
Auteur(s)
mr. dr. J.J.A.M. Korving
Deloitte / Maastricht University
NLF-nummer
NLF 2019/0666
Aflevering
21 maart 2019
Judoregnummer
JCDI:NFB2357
bwbr0002672&artikel=13ab&lid=5,bwbr0002672&artikel=13d&lid=1,bwbr0002672&artikel=13d&lid=14,bwbr0002672&artikel=13d&lid=2,bwbv0001506&artikel=63,bwbv0001506&artikel=64,celex32016l1164&artikel=7

Naar de bovenkant van de pagina

Cookies.

Onze website maakt gebruik van cookies om het gebruik en functionaliteit te waarborgen van deze website. Meer over ons cookiebeleid