Direct naar content gaan

Samenvatting

Aan X (belanghebbende) zijn (navorderings)aanslagen IB/PVV opgelegd over de jaren 2011 tot en met 2014, alsmede naheffingsaanslagen in de omzetbelasting. De aanslagen zijn voortgekomen uit een onderzoek waaruit naar voren kwam dat in deze jaren jaarlijks enkele duizenden belastingaangiften langs elektronische weg waren ingediend vanaf IP-adressen die volgens de Inspecteur zijn terug te voeren op X. Bij het opleggen van de aanslagen heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat X inkomsten heeft genoten uit het voor derden verzorgen van belastingaangiften.

In het kader van de behandeling van de bezwaarschriften heeft de Inspecteur X verzocht de administratie van de jaren 2011 tot en met 2015 over te leggen. X heeft in reactie op dat verzoek geantwoord dat er geen administratie is. Vervolgens heeft de Inspecteur een informatiebeschikking gegeven. Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de Inspecteur in het ongelijk gesteld, maar Hof Den Bosch heeft Inspecteur in het gelijk gesteld.

Ambtshalve heeft de Hoge Raad de volgende grond voor cassatie aanwezig bevonden:

De administratieplicht houdt volgens artikel 52 AWR in dat de rechten en plichten van het bedrijf en de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens te allen tijde duidelijk uit de administratie moeten blijken. Dit brengt volgens de parlementaire toelichting op deze bepaling mee dat de administratie regelmatig moet worden bijgehouden (Kamerstukken II 1988/89, 21 287, 3, p. 22-23).

In het licht hiervan moet worden aangenomen dat het niet mogelijk is om achteraf alsnog aan de administratieplicht te voldoen indien vaststaat – zoals in dit geval voor de jaren 2011 tot en met 2014 – dat de administratieplichtige heeft nagelaten een administratie bij te houden.

In een zodanig geval is daarom geen plaats voor toepassing van artikel 27e, lid 2, AWR, op grond waarvan de rechter aan de belanghebbende een nieuwe termijn stelt om alsnog te voldoen aan de in de informatiebeschikking bedoelde verplichting(en).

Die bepaling is geschreven voor gevallen waarin de rechter in een procedure over een informatiebeschikking oordeelt dat een verzoek van de Inspecteur om informatie te verstrekken – bijvoorbeeld op de voet van artikel 47 AWR – rechtmatig was (Kamerstukken II 2008/09, 30 645, 14, p. 6).

Het voorgaande brengt mee dat de beslissing van het Hof in zoverre onjuist is.

Het cassatieberoep van X wordt gegrond verklaard.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2011 t/m 2014
Instantie
HR
Datum instantie
4 juni 2021
Rolnummer
19/03029
ECLI
ECLI:NL:HR:2021:822
Auteur(s)
E.P. Hageman LLM
Deloitte / Erasmus Universiteit Rotterdam
NLF-nummer
NLF 2021/1196
Aflevering
17 juni 2021
Judoregnummer
JCDI:NFB4388
bwbr0002320&artikel=27e&lid=2,bwbr0002320&artikel=52,bwbr0002320&artikel=52a,bwbr0002320&artikel=27e&lid=2,bwbr0002320&artikel=52,bwbr0002320&artikel=52a

Naar de bovenkant van de pagina