Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

X (belanghebbende) is woonachtig in Nederland. Sinds 2002 staat hij in dienstbetrekking tot een bedrijf in Zwitserland (hierna: Z). Hij was tot 2009 werkzaam aan boord van motortankschip D. Daarna was hij werkzaam aan boord van motortankschip DD. In geschil is of X in 2011 en 2012 ingevolge regels uit hoofde van door Nederland met Zwitserland en/of Duitsland gesloten verdragen recht heeft op vermindering ter voorkoming van dubbele belasting. Indien die vraag ontkennend wordt beantwoord, doet X een beroep op het vertrouwensbeginsel.

Hof Den Bosch heeft geoordeeld dat X voor de jaren 2011 en 2012 recht heeft op vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van het van de werkgever genoten loon. X kon, gelet op de uitspraak op bezwaar tegen de aanslag IB/PVV voor het jaar 2003 en de daaraan voorafgaande correspondentie, redelijkerwijs menen dat de Inspecteur bewust het standpunt had ingenomen dat hij recht had op een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting voor het van de werkgever genoten loon. Aangezien het hier bedoelde vertrouwen niet voorafgaand aan de aanslagregeling voor de jaren 2011 en 2012 is beëindigd, is de Inspecteur daaraan ook voor die jaren gebonden, aldus het Hof. Tegen dit oordeel heeft de staatssecretaris cassatieberoep ingesteld en de Hoge Raad verklaart dit gegrond. De vaststelling van het Hof dat X in 2009 van schip is gewisseld in samenhang met de stelling van de Inspecteur in hoger beroep die erop neerkomt dat X in de jaren 2011 en 2012 werkzaam was op een schip dat onder een andere vlag voer dan in 2003, kan meebrengen dat X voor de jaren 2011 en 2012 geen vertrouwen kan ontlenen aan de standpuntbepaling van de Inspecteur voor het jaar 2003. Door de juistheid van die stelling in het midden te laten, is de bestreden uitspraak onvoldoende gemotiveerd.

De zaak is verwezen naar Hof Arnhem-Leeuwarden.

Het vertrouwensbeginsel is een van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur waarop een belanghebbende in een procedure een beroep kan doen. Dit beginsel is niet gecodificeerd in de wet, maar heeft zijn vorm gekregen in de rechtspraak. De Belastingdienst kan een toezegging doen in een bepaalde zaak of bij de belanghebbende de indruk wekken dat hij op een bepaald punt bewust een bepaald standpunt heeft ingenomen. In het onderhavig geval was in geschil of de Inspecteur bewust een standpunt had ingenomen waaraan belanghebbende vertrouwen had mogen ontlenen.

In het arrest van de Hoge Raad van 13 december 1989 is aan de orde gekomen dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel meer is vereist dan de enkele omstandigheid dat de Inspecteur gedurende een aantal jaren bij het regelen van de aanslag op een bepaald punt de aangifte heeft gevolgd. De gerechtvaardigdheid van het vertrouwen hangt af van de waardering van – voor zover nodig in onderlinge samenhang te beoordelen – omstandigheden die bij de belastingplichtige de indruk kunnen wekken dat een door de Inspecteur gedurende een aantal jaren betreffende dezelfde aangelegenheid gevolgde gedragslijn berust op een bewuste standpuntbepaling. Vereist is dus dat er bijkomende omstandigheden aanwezig zijn.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Internationaal belastingrecht
Belastingtijdvak
2011-2012
Instantie
HR
Datum instantie
14 juni 2019
Rolnummer
18/04340
ECLI
ECLI:NL:HR:2019:913
Auteur(s)
mr. S.L. Verkaik
Booij Bikkers Advocaten
NLF-nummer
NLF 2019/1507
Aflevering
4 juli 2019
Judoregnummer
JCDI:NFB2573
bwbv0004082&artikel=1,bwbv0004082&artikel=1,bwbv0004851&artikel=1,bwbv0004851&artikel=1

Naar de bovenkant van de pagina

Cookies.

Onze website maakt gebruik van cookies om het gebruik en functionaliteit te waarborgen van deze website. Meer over ons cookiebeleid