Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) was vanaf 2004 (indirect) enig aandeelhouder van twee vennootschappen.

Bij akte van 25 april 2009 heeft X zich tot een bedrag van € 120.000 borg gesteld voor verplichtingen van de vennootschappen jegens de bank.

Bij akte van 29 april 2009 heeft de ex-schoonvader, vader van de toenmalige echtgenote van X, zich voor diezelfde verplichtingen tot een bedrag van € 25.000 borg gesteld jegens de bank. De borgtochten zijn niet tegen een vergoeding verstrekt.

De vennootschappen zijn in 2014 ontbonden. In 2015 zijn X en de ex-schoonvader door de bank op grond van de borgtocht aangesproken voor de openstaande verplichtingen van de vennootschappen van circa € 80.000.

In 2016 heeft X ter voldoening aan zijn verplichtingen op basis van een vso een bedrag van in totaal € 35.000 aan de bank betaald. De ex-schoonvader heeft geen betaling aan de bank verricht.

In zijn aangifte IB/PVV 2016 heeft X een bedrag als negatief resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen aangegeven, maar de Inspecteur heeft dit gecorrigeerd.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft geoordeeld dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een onzakelijke borgstelling en dat daarom het uit die borgstelling voortvloeiende verlies niet aftrekbaar is. Een onafhankelijke derde zou niet bereid zijn geweest eenzelfde borgstelling te aanvaarden, aldus de Rechtbank.

Hof Den Bosch bevestigt in hoger beroep het oordeel van de Rechtbank. Het merkt hierbij op dat de ex-schoonvader niet is aan te merken als een onafhankelijke derde in voornoemde zin.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2016
Instantie
Hof Den Bosch
Datum instantie
12 juni 2024
Rolnummer
22/1434
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2024:1916
NLF-nummer
NLF 2024/1493
Aflevering
25 juni 2024
bwbr0011353&artikel=3.92,bwbr0011353&artikel=3.92

Naar de bovenkant van de pagina