Arrest in de zaak van de Staatssecretaris van Financiën tegen L.W. Geelen te Z (hierna: belanghebbende) op het beroep in cassatie gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 30 juli 2015, nr. 14/00530, na beantwoording van de door de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Unie gestelde vragen.
Voor een overzicht van het geding in cassatie tot aan het door de Hoge Raad in dit geding gewezen arrest van 22 september 2017, nr. 15/04171, ECLI:NL:HR:2017:2431, wordt verwezen naar dat arrest, waarbij de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft verzocht een prejudiciële beslissing te geven over de in dat arrest geformuleerde vragen.
Bij arrest van 8 mei 2019, L.W. Geelen, C-568/17, ECLI:EU:C:2019:388, heeft het Hof van Justitie, uitspraak doende op die vragen, voor recht verklaard:
“1) Artikel 9, lid 2, onder c), eerste streepje, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, zoals gewijzigd bij richtlijn 2002/38/EG van de Raad van 7 mei 2002, en artikel 52, onder a), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, moeten aldus worden uitgelegd dat een complexe dienst, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die bestaat in het aanbieden van live interactieve erotische webcamsessies, een „vermakelijkheidsactiviteit” onderscheidenlijk „amusementsactiviteit” in de zin van deze bepalingen vormt die moet worden geacht „materieel” onderscheidenlijk „daadwerkelijk” te „worden verricht” in de zin van die bepalingen op de plaats waar de dienstverlener de zetel van zijn bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting heeft gevestigd van waaruit hij de dienst verricht of, bij gebreke daarvan, zijn woonplaats of zijn gebruikelijke verblijfplaats.
2) Artikel 9, lid 2, onder e), twaalfde streepje, van de Zesde richtlijn, zoals gewijzigd bij richtlijn 2002/38, en artikel 56, lid 1, onder k), van richtlijn 2006/112, gelezen in samenhang met artikel 11 van verordening (EG) nr. 1777/2005 van de Raad van 17 oktober 2005 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van richtlijn 77/388, moeten aldus worden uitgelegd dat een dienst als aan de orde in het hoofdgeding, die bestaat in het aanbieden van live interactieve erotische webcamsessies, niet binnen de werkingssfeer van deze bepalingen valt wanneer deze dienst wordt verleend aan ontvangers die zich allen in de lidstaat van de dienstverrichter bevinden.”
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te reageren op dit arrest. Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft schriftelijk gereageerd.
2. Nadere beoordeling van de uitspraak van het Hof naar aanleiding van het middel en ambtshalve
2.1. Het Hof heeft in navolging van partijen geoordeeld dat de in geding zijnde diensten van belanghebbende, bestaande in het aanbieden van live erotische webcamsessies, moeten worden aangemerkt als vermakelijkheidsactiviteiten als bedoeld in artikel 6, lid 2, letter c, onder 1°, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (tekst 2006 tot en met 2009). Uit het hiervoor in onderdeel 1 vermelde arrest van het Hof van Justitie volgt dat dit oordeel niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.
2.2. Uit dit arrest van het Hof van Justitie volgt dat die diensten voor de toepassing van de hiervoor in 2.1 vermelde bepaling plaatsvinden in het land waar de organisator en aanbieder ervan (belanghebbende) de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd van waaruit hij de dienst verricht, en dat deze diensten daar in de heffing van omzetbelasting moeten worden betrokken. Zoals het middel terecht betoogt, heeft het Hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de door belanghebbende verzorgde vermakelijkheidsactiviteiten plaatsvinden in het land waar de modellen feitelijk hun activiteiten verrichten (de Filipijnen).
2.3. Voor zover het beroep in cassatie zich mede richt tegen de beslissing van het Hof met betrekking tot de boete, kan het niet tot cassatie leiden. Aangezien het Hof belanghebbende op rechtskundige gronden in het gelijk heeft gesteld, moet het ervoor worden gehouden dat belanghebbende een pleitbaar standpunt heeft ingenomen.
2.4. Gelet op hetgeen hiervoor in 2.2 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
3. Proceskosten