Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) is ter financiering van zijn eigen woning in 2009 twee hypothecaire leningen aangegaan bij de Rabobank; lening 1 met een hoofdsom van € 1.400.000 en lening 2 met een hoofdsom van € 1.450.000. Lening 1 bedroeg op 1 januari 2015 € 280.000 en op 1 januari 2016 nihil. Lening 2 is op zowel 1 januari 2015 als 1 januari 2016 nog gelijk aan de hoofdsom van € 1.450.000.

X heeft de leningen tot en met zijn aangifte IB/PVV 2014 in aanmerking genomen als eigenwoningschuld in box 1.

X stelt in deze procedure onder meer dat lening 2 in 2016 moet worden aangemerkt als schuld in box 3 omdat de functie van die lening is veranderd. Deze stelling slaagt niet.

Niet in geschil is dat lening 2 is aangegaan in verband met de verwerving van de eigen woning van X vóór 2013. Dit brengt mee dat lening 2 in beginsel moet worden beschouwd als eigenwoningschuld. X heeft niet aannemelijk gemaakt dat in dit geval sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat het (historische) verband tussen lening 2 en de woning is tenietgegaan. De enkele omstandigheid dat X, zoals hij stelt, de uit lening 2 verkregen gelden feitelijk heeft aangewend ten behoeve van zijn (nieuwe) beleggingsactiviteiten, is daarvoor onvoldoende.

Rechtbank Den Haag oordeelt verder dat terecht vergrijpboetes zijn opgelegd omdat X zijn aandelen in een vennootschap, ter waarde van € 155.041 op 1 januari 2015 en € 196.697 op 1 januari 2016, niet in de aangiften IB/PVV 2015 en 2016 heeft vermeld. De vergrijpboetes worden wel verminderd.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2015-2016
Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum instantie
6 maart 2024
Rolnummer
22/7971; 22/7977
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2024:3089
NLF-nummer
NLF 2024/1309
Aflevering
4 juni 2024
bwbr0011353&artikel=3.119a,bwbr0011353&artikel=3.119a

Naar de bovenkant van de pagina