De aanslag vpb 2016 van X (belanghebbende) is, conform de ingediende aangifte, opgelegd naar een negatief belastbaar bedrag. Voor het verlies is een verliesvaststellingsbeschikking gegeven. X heeft uit voorgaande jaren nog niet verrekende verliezen. Zij wenst tot haar ondernemingsvermogen behorende onroerende zaken op een hogere waarde te (her)waarderen en dat de herwaarderingsreserve tot de belastbare winst dient te worden gerekend. X wil dus dat de belastbare winst hoger wordt vastgesteld om zo verdamping van verliezen uit voorgaande jaren te voorkomen. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat hetgeen X wenst (voorkomen verliesverdamping door herwaardering) enkel kan leiden tot een verhoging van de aanslag of een verlaging van het verlies. Via bezwaar en beroep kan dit niet (HR 11 april 2014, 13/01903, ECLI:NL:HR:2014:878 en HR 12 mei 2017, 15/05579, ECLI:NL:HR:2017:844). Voorts merkt de Rechtbank op dat het bestaan van de mogelijkheid dat een verlies verdampt geen rechtstekort is. De hoogte van een verlies kan immers altijd aan een rechterlijk oordeel worden onderworpen. Dat de wetgever de duur van de verrekening daarvan heeft beperkt maakt dit niet anders. Het beroep is ongegrond.
BRON
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
belanghebbende, gevestigd te vestigingsplaats, belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 23 november 2018 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar voor het jaar 2016 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) (aanslagnummer [aanslagnummer] ) (hierna: de aanslag).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2020 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, de gemachtigde [naam gemachtigde 1] vergezeld van [naam gemachtigde 2] , beiden verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te [plaatsnaam] , en namens de inspecteur [naam inspecteur 1] en [naam inspecteur 2] .
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 6 januari 2018 de aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van negatief € 82.259. Voor dit bedrag is een verliesvaststellingsbeschikking gegeven. De aanslag is conform de ingediende aangifte Vpb 2016 vastgesteld. Daartegen heeft belanghebbende tijdig bezwaar gemaakt.
2.2. Belanghebbende heeft uit voorgaande jaren nog niet-verrekende verliezen.
2.3. Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat een bezwaar, beroep of (incidenteel) hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard als de indiener van dat rechtsmiddel geen belang daarbij heeft. Daarvan is sprake als het aanwenden van het rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, hem niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen zoals die met betrekking tot proceskosten en griffierecht. Indien het aangewende rechtsmiddel de indiener ervan wel in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit dan wel eventuele bijkomende beslissingen en voldaan is aan de overige ontvankelijkheidsvereisten, moet het rechtsmiddel ontvankelijk worden geacht, moeten de door de indiener aangevoerde gronden worden onderzocht en moet worden beoordeeld of het rechtsmiddel wel of niet gegrond is. Nu belanghebbende in bezwaar en beroep argumenten had kunnen aanvoeren, die kunnen leiden tot een hoger verlies kan niet worden geoordeeld dat belanghebbende geen belang heeft bij het aanwenden van de rechtsmiddelen bezwaar en beroep. De rechtbank moet derhalve beoordelen of de door belanghebbende aangevoerde gronden moeten leiden tot een gegrond of ongegrond beroep.
2.4. In bezwaar heeft belanghebbende aangegeven dat zij voor het jaar 2016 de tot haar ondernemingsvermogen behorende onroerende zaken op een hogere waarde wenst te (her)waarderen en dat de herwaarderingsreserve tot de belastbare winst dient te worden gerekend. Belanghebbende wil dus dat de belastbare winst hoger wordt vastgesteld om zo verdamping van verliezen uit voorgaande jaren te voorkomen. Belanghebbende heeft in beroep haar standpunten gehandhaafd en heeft in repliek de gronden (cijfermatig) aangevuld. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat indien een verhoging van de belastbare winst en verlaging van het bij de verliesvaststellingsbeschikking vastgestelde bedrag niet mogelijk is, sprake is van een rechtstekort.
2.5. De rechtbank is van oordeel dat de cijfermatige conclusie bij een wijziging van het waarderingsstelsel zoals belanghebbende die voorstaat, tot een verhoging van de aanslag onderscheidenlijk verlaging van het bij de verliesvaststellingsbeschikking vastgestelde bedrag tot nihil leidt. Belanghebbende wil immers dat een bedrag van € 621.327 aan stille reserves tot de belastbare winst wordt gerekend. De rechtsmiddelen bezwaar en beroep kunnen echter niet leiden tot een verhoging van de aanslag of een verlaging van het verlies. De rechtbank komt, gelet op het in 2.3 bedoelde arrest uit 2017 van de Hoge Raad, tot het oordeel dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voorts merkt de rechtbank op dat het bestaan van de mogelijkheid dat een verlies verdampt geen rechtstekort is. De hoogte van een verlies kan immers altijd aan een rechtelijk oordeel worden onderworpen. Dat de wetgever de duur van de verrekening daarvan heeft beperkt maakt dit niet anders.
2.6. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
2.7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2020.