Direct naar content gaan

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) vormde in 2009 een fiscale eenheid met dochtervennootschap A (bv). Zij kocht in dat jaar grond voor de bouw van een nieuw bedrijfspand. A heeft het oude bedrijfspand gesloopt en de grond in vijf percelen bouwgrond voor woningen verkocht. De koopsommen zijn voldaan in 2014.

X heeft in haar aangifte vpb 2014 een HIR gevormd van € 378.711 en dit bedrag afgeboekt van de boekwaarde van de in het jaar 2009 gekochte grond.

Op 12 juli 2019 is op verzoek de fiscale eenheid verbroken. Op 29 november 2019 heeft X 15% van de aandelen in A verkocht.

De Inspecteur heeft bij de aanslag vpb 2019 de sanctieregeling van artikel 15ai Wet VpB 1969 toegepast en het bedrag van de HIR in de belastbare winst opgenomen.

X voert primair aan dat voor de aanvang van de termijn van de sanctieregeling aangesloten dient te worden bij het jaar 2009, zijnde het jaar van de aanschaf van het bedrijfsmiddel waarop de HIR is afgeboekt. Gelet hierop is de termijn van zes jaar reeds verstreken op het moment waarop de fiscale eenheid in 2019 verbroken is. Volgens de Inspecteur is niet het jaar 2009 maar het jaar 2014 van belang omdat in dat jaar de HIR is gevormd en afgeboekt.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant geeft de Inspecteur gelijk. Nu de HIR blijkens de jaarstukken in 2014 in aansluiting op de vervreemding is gevormd en afgeboekt op de boekwaarde van de grond voor het nieuwe bedrijfspand, geldt 2014 als beginjaar van de zesjaarstermijn.

Ook de overige stellingen van X slagen niet.

Het beroep is ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2019
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
16 juli 2024
Rolnummer
23/3476
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2024:4736
NLF-nummer
NLF 2024/1770
Aflevering
30 juli 2024
bwbr0002672&artikel=15ai,bwbr0002672&artikel=15ai

Naar de bovenkant van de pagina