Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) heeft in een BPM-zaak verzet ingesteld tegen een uitspraak van Rechtbank Den Haag. De Rechtbank heeft het verzet bij uitspraak van 10 september 2021 ongegrond verklaard en daarbij het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen. Er is sprake van bijzondere omstandigheden die aan toekenning van de gevraagde vergoeding in de weg staan, aldus de Rechtbank.

Volgens de Rechtbank is met uitspraken op verzet van 8 januari 2021 in vijf andere zaken een einde gekomen aan de spanning en frustratie in een in de kern genomen identiek geschil als de onderhavige geschillen. Niet aannemelijk is dat X na deze uitspraken door de lengte van de nu nog voorliggende procedures zodanige spanning en frustratie heeft ondervonden dat deze grond opleveren voor een financiële genoegdoening. De vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden, moet in dit geval als een voldoende genoegdoening worden aangemerkt, aldus de Rechtbank.

X heeft cassatieberoep ingesteld en de Hoge Raad verklaart dat gegrond.

De omstandigheid dat de Rechtbank in de andere zaken, waarin dezelfde rechtsvragen aan de orde waren als in de onderhavige zaken, al op 8 januari 2021 uitspraak op verzet heeft gedaan, rechtvaardigt niet het oordeel van de Rechtbank dat in elk geval sinds 8 januari 2021 voor de onderhavige procedure een einde was gekomen aan de spanning en frustratie van X.

De Hoge Raad neemt hierbij in aanmerking dat er geen reden is om een verzoek om vergoeding van immateriële schade af te wijzen vanwege de omstandigheid dat een zeer geringe kans op succes in de desbetreffende procedure bestaat. Voorts is de Rechtbank van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan omdat de uitspraak op verzet in de onderhavige zaken niet gelijktijdig is gedaan met de uitspraken in de vijf andere zaken (vgl. r.o. 3.10.2 van het overzichtsarrest HR 19 februari 2016, 14/03907, ECLI:NL:HR:2016:252).

De Hoge Raad doet de zaak af. De redelijke termijn is met 28 maanden overschreden. Er bestaat recht op een immateriële schadevergoeding van € 2.500.

De Inspecteur heeft in de verzetprocedure verder aangevoerd dat X onredelijk gebruik van procesrecht moet worden verweten en dat X daarom, ook bij toewijzing van het verzoek om schadevergoeding, geen aanspraak kan maken op een vergoeding van proceskosten voor het verzet.

Dit betoog, waaraan de Rechtbank als gevolg van haar afwijzing van het verzoek om schadevergoeding niet is toegekomen, wordt door de Hoge Raad verworpen.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2017
Instantie
HR
Datum instantie
24 februari 2023
Rolnummer
21/04212
ECLI
ECLI:NL:HR:2023:291
Auteur(s)
mr. W.E. Nent
BDO
NLF-nummer
NLF 2023/0518
Aflevering
9 maart 2023
Judoregnummer
JCDI:NFB5647
,bwbr0005537&artikel=8:88&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina