Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft bij verzekeraar A drie levenslooptegoeden opgebouwd, van in totaal € 69.518,30. A heeft X geïnformeerd dat de levensloopregeling wettelijk is beëindigd per 1 november 2021. A heeft over het tijdvak november 2021 € 34.411,56 loonheffing ingehouden over de drie levenslooptegoeden. In geschil is of dat terecht is.

Hof Den Haag bevestigt het oordeel van Rechtbank Den Haag dat A over het tijdvak november 2021 op de juiste wijze en naar het juiste bedrag loonheffing heeft ingehouden over het gezamenlijke saldo van de levensloopregelingen. Immers, op grond van artikel 39d, lid 4, Wet LB 1964 (tekst 2021) is een (fictief) genietingsmoment gecreëerd op 1 november 2021. Het feit dat de loonstrook op 26 november 2021 is gedagtekend, alsmede dat het na belastingheffing resterende nettobedrag uit de levensloopregeling pas in 2023 is uitbetaald, betekent niet dat de inhouding van loonheffing ten onrechte heeft plaatsgevonden in november 2021. Het (fictieve) genietingsmoment dat is gecreëerd in artikel 39d, lid 4, Wet LB 1964 (tekst 2021) heeft voorrang op het feitelijke genietingsmoment, zoals dat anders wordt bepaald met toepassing van artikel 13a Wet LB 1964.

De stelling van X dat sprake is van een schending van artikel 1 EP, slaagt niet. Het hoger beroep is ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Loonbelasting
Belastingtijdvak
november 2021
Instantie
Hof Den Haag
Datum instantie
11 juni 2024
Rolnummer
23/962
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2024:998
NLF-nummer
NLF 2024/1635
Aflevering
9 juli 2024
bwbr0002471&artikel=39d,bwbr0002471&artikel=39d

Naar de bovenkant van de pagina