Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

X (belanghebbende) is dga van A (bv) en is eigenaar van een bedrijfspand. Tot en met 31 maart 2012 verhuurde X het bedrijfspand aan A. Met ingang van 1 april 2012 verhuurt hij het bedrijfspand aan een derde. X heeft in de belastingjaren IB/PVV 2011 tot en met 2013 het bedrijfspand in het kader van de tbs-regeling aangegeven. Na een boekenonderzoek is aan X (onder meer) een navorderingsaanslag over 2013 opgelegd. Het bedrijfspand behoort vanaf 2013 tot box 3.
In hoger beroep is onder meer in geschil of de Inspecteur voor het jaar 2013 over een nieuw feit beschikt om na te vorderen.
Hof Den Bosch oordeelt dat de Inspecteur niet bekend kon zijn met de beƫindiging van de terbeschikkingstelling. Het Hof is daarom van oordeel dat de aangifte IB/PVV 2013 en het dossier van X de Inspecteur redelijkerwijs geen aanleiding gaven tot een onderzoek buiten dat dossier. De Inspecteur heeft geen ambtelijk verzuim begaan en beschikt voor het jaar 2013 over het voor navordering vereiste nieuwe feit.
Het Hof oordeelt verder onder meer dat de aanslag IB/PVV 2014 tijdig is opgelegd en verwerpt een aantal formele stellingen.
Evenals Rechtbank Zeeland-West-Brabant is het Hof van oordeel dat de verhuurde staat van het bedrijfspand in positieve zin van invloed is op de waarde in het economische verkeer. Aangezien beide partijen de waarde in het economische verkeer van het pand voor zowel 2013 als 2014 niet aannemelijk hebben gemaakt, heeft de Rechtbank de waarden in goede justitie vastgesteld en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen dienovereenkomstig verminderd. Het Hof heeft ambtshalve geconstateerd dat de Rechtbank bij de vermindering van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen per abuis geen rekening heeft gehouden met de verdeling tussen de partners van het aandeel in de rendementsgrondslag zoals dat bij de definitieve aanslag 2014 is aangehouden conform de gekozen verdeling in de aangifte IB/PVV 2014. Op dit punt is het hoger beroep gegrond.
De Hoge Raad heeft op 28 juni 2024 het beroep in cassatie tegen deze uitspraak verworpen onder verwijzing naar artikel 81 Wet RO.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2014
Instantie
Hoge Raad
Datum instantie
28 juni 2024
Rolnummer
22/02632
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:984

Naar de bovenkant van de pagina