Samenvatting
Op 1 januari 2021 is de Wet bronbelasting 2021 in werking getreden.
Zoals aangegeven in de toelichting bij deze wet, wordt voor de bij ministeriƫle regeling te stellen voorwaarden aangesloten bij de thans bekende substance-eisen voor de toepassing van de vennootschaps- en dividendbelasting. Deze voorwaarden spelen een rol bij de bewijslastverdeling. Indien voldaan is aan de substance-eisen in artikel 2 van de onderhavige regeling, geldt het bewijsvermoeden dat geen sprake is van misbruik. De Inspecteur kan in dat geval echter aannemelijk maken dat, ondanks dat aan de substance-eisen is voldaan, toch sprake is van misbruik. Indien niet aan de substance-eisen is voldaan, heeft de voordeelgerechtigde of de inhoudingsplichtige de mogelijkheid om aannemelijk te maken dat geen sprake is van misbruik. In de artikelsgewijze toelichting bij de Wet bronbelasting 2021 worden enkele aanwijzingen vermeld voor een kunstmatige constructie.
In de praktijk doet zich een grote verscheidenheid aan casusposities voor. Of in een concreet geval bronbelasting verschuldigd is op basis van de bepaling tegen misbruik, wordt beoordeeld op basis van de concrete feiten en omstandigheden in het voorliggende geval. Met betrekking tot de vraag of in een concrete situatie bronbelasting is verschuldigd, kan binnen de daarvoor gestelde kaders in het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter zekerheid vooraf worden gevraagd bij de Belastingdienst.