Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) ontving in 2020 een WAO-uitkering van € 21.629 en gaf deze op als inkomsten uit tegenwoordige arbeid bij zijn aangifte IB/PVV, resulterend in een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.488. Hierdoor ontving hij, door toepassing van de arbeidskorting, een belastingteruggave van € 3.731.

Bij het opleggen van de voorlopige aanslag werd de aangifte zonder inhoudelijke beoordeling gevolgd, inclusief de arbeidskorting.

Bij de definitieve aanslag werd de aangifte echter wel inhoudelijk beoordeeld. Hierbij constateerde de Inspecteur dat het inkomen uit een WAO-uitkering bestond, wat als inkomen uit vroegere arbeid geldt. Daarom werd de arbeidskorting niet toegepast en werd de eerdere teruggave teruggedraaid, waardoor X € 3.599 aan belasting en € 215 aan belastingrente verschuldigd werd.

Bij Rechtbank Den Haag is in geschil of de arbeidskorting terecht niet is toegepast bij de definitieve aanslag. Volgens de Rechtbank is dat het geval. Volgens artikel 8.11 Wet IB 2001 geldt de arbeidskorting voor arbeidsinkomen, dat gedefinieerd is als het gezamenlijke bedrag van wat met tegenwoordige arbeid is genoten (artikel 8.1, lid 1, Wet IB 2001). Een WAO-uitkering wordt echter niet als inkomen uit tegenwoordige arbeid beschouwd, tenzij het bij tijdelijke arbeidsongeschiktheid is en niet langer duurt dan twee jaar (artikel 8.1, lid 2, Wet IB 2001). Aangezien X sinds 1986 arbeidsongeschikt is en al eerder WAO-uitkeringen ontving, valt zijn uitkering niet onder tegenwoordige arbeid.

Het beroep wordt ongegrond verklaard.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2020
Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum instantie
27 juni 2024
Rolnummer
23/3750
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2024:10042
NLF-nummer
NLF 2024/1809
Aflevering
6 augustus 2024
bwbr0011353&artikel=8.1,bwbr0011353&artikel=8.1,bwbr0011353&artikel=8.11&lid=1,bwbr0011353&artikel=8.11&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina