X (belanghebbende) is een zonnepaneelhouder en levert belaste prestaties voor de omzetbelasting. Op 28 december 2022 diende hij een suppletieaangifte omzetbelasting in over het tweede kwartaal van 2022, met een te betalen bedrag van € 40.
Op 23 februari 2023 stelde X de Inspecteur in gebreke voor het uitblijven van een beslissing op de suppletieaangifte en vroeg om een dwangsom. De Inspecteur heeft dit verzoek op 6 maart 2023 afgewezen in de vorm van een uitspraak op bezwaar.
Bij Rechtbank Noord-Nederland is in geschil of X recht heeft op een dwangsom.
De Rechtbank oordeelt dat de belastingrechter bevoegd is om het beroep te beoordelen omdat het samenhangt met een belastingbesluit (vgl. HR 4 mei 2018, 17/01660, ECLI:NL:HR:2018:674, NLF 2018/1108, met noot van Geradts en HR 20 december 2013, 12/02872, ECLI:NL:HR:2013:1797). De Inspecteur heeft echter geen primair besluit genomen waarop de uitspraak op bezwaar kan worden gebaseerd, zodat er onterecht een uitspraak op bezwaar is gedaan.
Daarom wordt de uitspraak op bezwaar vernietigd.
De Inspecteur hoeft geen nieuwe beslissing te nemen op het verzoek om een dwangsom, omdat een suppletieaangifte geen verzoek om een besluit is in de zin van artikel 1:3 Awb.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 14 maart 2024 in de zaak tussen
eiser, uit woonplaats, eiser
en
de inspecteur van de Belastingdienst/MKB/kantoor Leeuwarden, de inspecteur (gemachtigde: mr. naam gemachtigde van de inspecteur).
Inleiding
1.1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 6 maart 2023.
1.2. Eiser heeft op 28 december 2022 een suppletieaangifte omzetbelasting ingediend over het tweede kwartaal van 2022.
1.3. Eiser heeft op 23 februari 2023 de inspecteur in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing naar aanleiding van de ingediende suppletieaangifte.
1.4. De inspecteur heeft bij brief van 6 maart 2023 gereageerd op de ingebrekestelling met een uitspraak op bezwaar, waarin hij schrijft dat eiser geen recht heeft op een dwangsom.
1.5. Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
1.6. De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.7. Op verzoek van partijen heeft de rechtbank een zitting achterwege gelaten. De rechtbank heeft partijen bij brief van 7 februari 2023 geïnformeerd dat de onderzoek is gesloten.
Feiten
2.1. Eiser is zonnepaneelhouder en levert in die hoedanigheid belaste prestaties in de zin van de omzetbelasting.
2.2. Op 28 december 2022 heeft eiser een suppletieaangifte omzetbelasting ingediend over het tweede kwartaal van 2022 naar een te betalen bedrag aan omzetbelasting van € 40.
2.3. Met dagtekening 25 maart 2023 is aan eiser een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd over het tweede kwartaal van 2022 naar een te betalen bedrag van € 40. Deze naheffingsaanslag is bij uitspraak op bezwaar van 27 mei 2023 verminderd tot nihil.
2.4. Bij een daartoe op 23 februari 2023 ingediend formulier heeft eiser de inspecteur in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing naar aanleiding van de ingediende suppletieaangifte. Eiser heeft daarbij verzocht om een dwangsom.
2.5. De inspecteur heeft bij brief van 6 maart 2023, in de vorm van een uitspraak op bezwaar, het verzoek om een dwangsom afgewezen.
Beoordeling door de rechtbank
3. Tussen partijen is in geschil of eiser recht heeft op de een dwangsom. Eiser beantwoordt deze vraag bevestigend en verweerder ontkennend.
4. De rechtbank overweegt als volgt. De inspecteur heeft in reactie op de ingebrekestelling van eiser, en het daarin opgenomen verzoek om een dwangsom, een uitspraak op bezwaar gedaan. Het beroep van eiser richt zich tegen deze uitspraak op bezwaar. Dit beroep kan door de belastingrechter worden beoordeeld, omdat de dwangsom waarover in deze uitspraak op bezwaar is beslist, samenhangt met een ingevolge de belastingwet genomen besluit. Aan de uitspraak op bezwaar van de inspecteur ligt echter geen primair besluit ten grondslag. De inspecteur had daarom geen uitspraak op bezwaar kunnen doen. De inspecteur heeft aldus ten onrechte een uitspraak op bezwaar gedaan. Om deze reden zal de rechtbank de uitspraak op bezwaar vernietigen.
5. De rechtbank ziet geen aanleiding om de inspecteur op te dragen opnieuw te beslissen op het verzoek om een dwangsom van eiser. De rechtbank overweegt daartoe dat met het indienen van een suppletieaangifte aan een wettelijke verplichting om de inspecteur te informeren wordt voldaan. Een suppletieaangifte is om die reden niet een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Omdat een suppletieaangifte geen aanvraag is, is de inspecteur ook niet gehouden om een dwangsombesluit te nemen, indien met betrekking tot een suppletieaangifte om een dwangsom wordt verzocht.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar.
7. Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft verder geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 184 aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. van der Heide, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Raateland, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2024.