Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

In een brief aan de Tweede Kamer bespreekt staatssecretaris Wiebes (Financiën) drie varianten voor een betere belasting over het werkelijk rendement. Bij de brief is tevens een voortgangspercentage gevoegd over de heffing in box 3 op basis van werkelijke rendementen alsmede een overzicht van de fiscale behandeling van inkomsten uit vermogen in Denemarken, Duitsland, Italië, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Oostenrijk, de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Zweden.

Volgens Wiebes is de voorlopige conclusie dat een betere belasting over het werkelijke rendement mogelijk lijkt, maar dat een dergelijk stelsel altijd hybride zal zijn, dus bestaand uit een heffing op werkelijke rendementen op de ene vermogenstitel en een forfaitaire benadering van het werkelijke rendement op de andere titel. Dat levert onherroepelijk grotere risico’s van ontwijking op en eenvoudiger wordt het niet. Vooralsnog lijkt dit echter uitvoerbaar, schrijft Wiebes. Wiebes geeft voorts aan dat het kabinet pas een definitief oordeel wil vormen na de Kamer gehoord te hebben.

In zijn brief bespreekt Wiebes drie varianten.

  • Variant A (in de basis een vermogensaanwasbelasting) benadert het werkelijke rendement goed. Deze variant vergt wel flinke inspanningen van de Belastingdienst en de ketenpartners. Ook worden de belastingopbrengsten veel meer volatiel. Ontwijking lijkt in deze variant beheersbaar.
  • In variant B (in de basis een vermogenswinstbelasting) wordt het werkelijke rendement eveneens goed benaderd. Ten opzichte van variant A is variant B evenwel veel complexer in de uitvoering met merkbare gevolgen voor de belastingbetaler. Bovendien lijkt deze variant, eenmaal ingevoerd, niet meer terug te draaien. Variant B heeft budgettair ten opzichte van variant A in de aanloopfase meer negatieve consequenties door uitstel van belastingheffing. Verder lijken de ontwijkingsmogelijkheden groter dan in variant A.
  • Variant C komt minder tegemoet aan de wens om het werkelijke rendement beter te benaderen, maar is beter uitvoerbaar. De budgettaire consequenties zijn vergelijkbaar met die van variant A. De ontwijkingsmogelijkheden lijken echter problematischer, hetgeen mede ten koste van de opbrengst kan gaan. Dit is iets dat nader onderzocht zou moeten worden.

Meeromvattende visie belastingdruk op kapitaal ontbreekt

Internationaal is de Nederlandse belastingdruk op kapitaal relatief laag, zo lijkt althans uit macro-cijfers afgeleid te kunnen worden. Deze schijnbaar lage belastingdruk op kapitaal wordt onder andere veroorzaakt doordat de subsidie van de eigen woning door middel van de hypotheekrenteaftrek de lastendruk op kapitaal substantieel verlaagt. De totale aftrekpost over 2013 bedroeg € 33 miljard. Het voordeel daarvan komt voor een groot deel terecht bij de hoogste inkomens. Ook de zogenoemde Hillenaftrek (€ 559 miljoen in 2015) en de omkeerregel bij pensioenen verlagen de belastingdruk op kapitaal. Indien deze laatste componenten en enkele andere vrijstellingen worden genegeerd, ligt de belastingdruk op  kapitaalinkomen in Nederland hoger. Het is belangrijk dat men zich van het effect van deze fiscale subsidieregelingen bewust is, aangezien zonder deze correcties ten onrechte de indruk ontstaat dat de Nederlandse belastingdruk op kapitaalinkomen relatief laag is en derhalve een verhoging daarvan tot de mogelijkheden zou behoren. De oplossing daarvoor moet niet worden gezocht in een belastingverhoging maar in de afschaffing of vermindering van de fiscale subsidieregelingen ter zake van kapitaalinkomen. In de brief die bij de voortgangsrapportage behoort, ontbreekt een meeromvattende visie op de belastingheffing over kapitaalinkomen. Helaas beperkt men zich tot alternatieven voor box 3, terwijl bijvoorbeeld de positie van de eigen woning, die van aanmerkelijkbelangaandelen en mogelijk ook de heffing over het kapitaalinkomen uit de onderneming in de beschouwing hadden kunnen (of moeten) worden betrokken. Tevens ontbreekt de samenhang met de erfbelasting. In die zin is de voortgangsrapportage beperkt. Daar staat echter tegenover dat deze uitvoerig ingaat op alle relevante aspecten die een rol spelen bij de afweging voor een van de gepresenteerde varianten. Voor diegenen die kennis willen nemen van de hoofdlijnen van de mogelijkheden tot belastingheffing over vermogensinkomsten inclusief de uitvoeringstechnische aspecten daarvan is de voortgangsrapportage verplichte kost. 

Kritiek op de randvoorwaarden

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Instantie
MvF
Datum instantie
20 september 2016
Rolnummer
AFP/2016-0000154591 U
Auteur(s)
dr. R.P. van den Dool
Belastingadviseur te Den Haag/SRA / Erasmus Universiteit Rotterdam
NLF-nummer
NLF 2016/0290
Aflevering
20 oktober 2016
Judoregnummer
JCDI:NFB43

Naar de bovenkant van de pagina

Cookies.

Onze website maakt gebruik van cookies om het gebruik en functionaliteit te waarborgen van deze website. Meer over ons cookiebeleid