Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Een belastingplichtige heeft in 1990 de eigendom van haar woning overgedragen aan haar twee kinderen onder het voorbehoud van een recht van gebruik en bewoning. Voor het Hof was in geschil of, met het oog op de bepaling van de heffingsgrondslag voor het inkomen uit sparen en beleggen, de waarde van het genotsrecht van recht van gebruik en bewoning moet worden afgeleid van de waarde van de onroerende zaak in vrij opleverbare staat (standpunt inspecteur), dan wel van een lagere waarde omdat een waardedrukkend effect toegekend moet worden aan de bewoning van de onroerende zaak (standpunt belastingplichtige). Het Hof gaf de inspecteur gelijk. Het oordeelde dat moet worden uitgegaan van de waarde in het economisch verkeer, waarbij het recht van gebruik en bewoning moet worden weggedacht. Tegen dit oordeel stelde de belastingplichtige cassatieberoep in. De Hoge Raad oordeelt echter dat het Hof terecht heeft beslist dat de waarde van het genotsrecht moet worden afgeleid van de waarde in het economisch verkeer, dat wil zeggen in vrij opleverbare staat. Het cassatieberoep van de belastingplichtige wordt ongegrond verklaard.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2001
Instantie
HR
Datum instantie
29 juni 2007
Rolnummer
41.325
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:BA8048

Naar de bovenkant van de pagina