Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) was in 2007 en 2008 een Fransrechtelijke Société anonyme (SA) met een vaste inrichting (vi) in Nederland. In mei 2009 is zij omgezet in een Societas Europaea (SE). Het Nederlandse vi-vermogen omvat de aandelen B (nv) die X in 2007 door ruil heeft verkregen. De inruilende aandeelhouders (B) konden kiezen tussen nieuw uitgegeven aandelen in X of door haar uitgegeven Obligations Remboursables en Actions (ORA’s: converteerbare obligaties). X heeft € 9.424.557 aan kosten gemaakt voor de emissie van de ORA’s en € 34.700.000 aan kosten voor de emissie van de nieuwe aandelen.

In verband met haar Nederlandse vaste inrichting is X buitenlands belastingplichtig voor de Wet VpB 1969.

In geschil is of de emissiekosten aftrekbaar zijn van het resultaat van de vaste inrichting.

Rechtbank Noord-Holland heeft de emissiekosten van de ORA’s in aftrek toegestaan als toerekenbaar aan de vaste inrichting.

Hof Amsterdam heeft de aftrek geweigerd omdat het alle emissiekosten, zowel die van de aandelen als die van de ORA’s, als orgaankosten beschouwt die niet aan enig bepaald winst- of ondernemingsdeel kunnen worden toegerekend, maar alleen aan de rechtspersoon als zodanig. In artikel 7, lid 3, Verdrag Nederland-Frankrijk (hierna: Verdrag) noch in het commentaar bij het OESO-Modelverdrag 1963 ziet het Hof steun voor de opvatting dat orgaankosten toegerekend worden aan de vaste inrichting. Evenmin is volgens het Hof sprake van discriminatie van de vaste inrichting in de zin van artikel 25, lid 4, Verdrag of schending van de vestigingsvrijheid door aftrekweigering.

X heeft met vijf middelen cassatieberoep ingesteld. Middel (i) stelt dat de ORA’s geen eigen vermogen zijn omdat een terugbetalingsplicht bestaat en niet ter zake doet dat die voorwaardelijk is, noch dat terugbetaling onwaarschijnlijk is. Middel (ii) bestrijdt het oordeel van het Hof dat de ORA-emissiekosten orgaankosten zijn, nu converteerbare obligaties geen aandelen zijn en een vennootschap wel kan bestaan zonder obligaties maar niet zonder aandelenkapitaal; de ORA-emissiekosten zijn niet eigen aan de rechtsvorm. Middel (iii) bestrijdt het oordeel van het Hof dat artikel 7, lid 3, Verdrag noch de ORA-emissiekosten, noch de aandelenemissiekosten toerekent aan de vaste inrichting. De middelen (iv) en (v) betogen dat aftrekweigering een verboden discriminatie inhoudt, middel (iv) op basis van de non-discriminatiebepaling in artikel 25, lid 4, Verdrag en middel (v) op basis van de EU-vrijheid van vestiging (artikel 43 VWEU).

Het cassatieberoep wordt echter door de Hoge Raad ongegrond verklaard.

Anders Conclusie A-G Wattel (NLF 2021/2075, met noot van Van Dun) die meent dat middel (iii) doel treft en dat artikel 7, lid 3, Verdrag de emissiekosten toerekent aan de vaste inrichting.

Metadata

Rubriek(en)
Internationaal belastingrecht
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2007
Instantie
HR
Datum instantie
17 mei 2024
Rolnummer
21/00415
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:706
Auteur(s)
dr. mr. M. van Dun
PwC/Universiteit van Amsterdam
NLF-nummer
NLF 2024/1415
Aflevering
18 juni 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6449
bwbr0002672&artikel=9,bwbr0002672&artikel=9,bwbv0001506&artikel=43,bwbv0001506&artikel=43,bwbv0004110&artikel=7,bwbv0004110&artikel=7,bwbv0004110&artikel=25,bwbv0004110&artikel=25

Naar de bovenkant van de pagina