Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) was tot 29 mei 2008 houder van een zesde deel van het totaal aantal geplaatste certificaten van aandelen in C. In het kader van een ‘management buy-in’ hebben X en de overige certificaathouders op 29 mei 2008 ieder een achtste deel van de door hen gehouden certificaten verkocht aan E en ieder een achtste deel van de door hen gehouden certificaten verkocht aan F. De aandeelhouders van E en F waren twee werknemers van C. De koopsom is door de kopers schuldig erkend. X heeft de vorderingen op E en F in het jaar 2012 ten laste van haar winst afgewaardeerd met een bedrag van € 45.800 per vordering.

In geschil is of het afwaarderingsverlies op de vorderingen ten laste van de winst van X kan worden gebracht. De Inspecteur heeft het afwaarderingsverlies niet in aftrek toegelaten.

Dat is volgens Rechtbank Gelderland onterecht.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde in hoger beroep anders. Niet in geschil is dat de door X verkochte certificaten tot een deelneming behoorden. X heeft in 2008 haar certificaten vervreemd tegen een prijs die geheel bestaat uit een recht op een of meer in de jaren 2008 tot en met 2016 uit te keren termijnen waarvan het aantal of de omvang in 2008 nog niet vaststonden als bedoeld in artikel 13, lid 6, eerste volzin, Wet VpB 1969 (earn-outvordering). Op grond van artikel 13, lid 6, Wet VpB 1969 komen waardeveranderingen van earn-outvorderingen niet ten laste van de winst. De door X bepleite afwaardering van haar vorderingen op E en F ziet op een dergelijke waardeverandering. De Inspecteur heeft daarom terecht deze waardeverandering niet in aftrek toegelaten. Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld, maar de Hoge Raad verklaart dit ongegrond.

In het oordeel van het Hof dat een onverbrekelijke samenhang bestaat tussen de verkoop van de certificaten en de daarvoor bedongen koopsom enerzijds en de vordering die voortvloeit uit de overeenkomst van schuldigerkenning anderzijds, ligt besloten dat hetgeen X bij de vervreemding van haar deelneming als tegenprestatie heeft verkregen, die laatstgenoemde vordering behelst. Dit oordeel van het Hof geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Voor het overige kan dit oordeel van het Hof, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is toereikend gemotiveerd.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2012
Instantie
HR
Datum instantie
29 juni 2018
Rolnummer
17/03220
ECLI
ECLI:NL:HR:2018:1019
Auteur(s)
prof. mr. dr. A.C.P. Bobeldijk
Loyens & Loeff/Nyenrode Business Universiteit
NLF-nummer
NLF 2018/1482
Aflevering
12 juli 2018
Judoregnummer
JCDI:NFB1632
bwbr0002672&artikel=13&lid=6,bwbr0002672&artikel=13&lid=6

Naar de bovenkant van de pagina

Cookies.

Onze website maakt gebruik van cookies om het gebruik en functionaliteit te waarborgen van deze website. Meer over ons cookiebeleid