Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

De gemeente Leiden heeft X (belanghebbende) door middel van een vergunning een vaste ligplaats toegewezen. De vaste ligplaats, die is bestemd voor het afmeren van een woonschip in de Oude Rijn, grenst aan een door de gemeente aan X in gebruik gegeven perceel grond. Voor de vaste ligplaats heeft de Heffingsambtenaar hem aanslagen in de binnenhavengelden van de gemeente Leiden opgelegd.

Rechtbank Den Haag heeft het beroep van X ongegrond verklaard.

De omstandigheid dat X zijn woonboot verplaatst heeft naar een andere plek dan zijn eigen ligplaats, maakt niet dat hij geen binnenhavengeld verschuldigd is nu de verschuldigdheid samenhangt met de door de gemeente verleende vergunning voor een ligplaats.

Naar het oordeel van Hof Den Haag heeft de Heffingsambtenaar met wat hij heeft aangevoerd aannemelijk gemaakt dat (de ondergrond van) het water waarin de vaste ligplaats is gelegen, eigendom van de gemeente is.

Het hoger beroep is ongegrond.

De Hoge Raad heeft op 13 september 2024 het beroep in cassatie tegen deze uitspraak verworpen onder verwijzing naar artikel 81 Wet RO.

Metadata

Rubriek(en)
Lokale heffingen
Belastingtijdvak
2018-2020
Instantie
HR
Datum instantie
13 september 2024
Rolnummer
24/00050
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:1183
NLF-nummer
NLF 2024/2104
Aflevering
17 september 2024
bwbr0005416&artikel=229,bwbr0005416&artikel=229

Naar de bovenkant van de pagina