Direct naar content gaan

Samenvatting

In deze mededeling keurt de staatssecretaris goed dat in een situatie waarbij een afgezonderd particulier vermogen (APV) enkel bestaat uit een in Nederland gelegen onroerende zaak, volledig gefinancierd met eigen vermogen, de toerekeningsstop alsnog wordt toegepast bij de inbrenger. Dit geldt ondanks het feit dat het APV geen materiële onderneming drijft. Deze goedkeuring is verleend met toepassing van de hardheidsclausule (artikel 63 AWR).

Deze goedkeuring is niet van toepassing voor zover de inbrenger over het vermogen kan beschikken als ware het zijn eigen vermogen. In dat geval volgt uit jurisprudentie van de Hoge Raad dat sprake is van fiscale transparantie en niet van afzondering van vermogen. Het vermogen wordt dan niet onderworpen aan vennootschapsbelasting (zie bijvoorbeeld HR 12 februari 2021, 19/01293, ECLI:NL:HR:2021:212, NLF 2021/0535, met noot van Jorritsma, r.o. 2.4.2).

Volledigheidshalve is erop gewezen dat door de inwerkingtreding van artikel II van de Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen deze situatie zich na 31 december 2024 niet langer voordoet. Het APV is namelijk per 1 januari 2025 niet langer belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting als het geen materiële onderneming drijft (zie artikel 3, lid 3, aanhef en onderdeel c, Wet VpB 1969 (tekst 2025)). Op het moment direct voorafgaande aan dat einde van de belastingplicht voor de vennootschapsbelasting vindt een eindafrekening bij het APV plaats. Vanaf 1 januari 2025 zal, bij een ongewijzigde situatie, enkel inkomstenbelasting bij de inbrenger verschuldigd zijn.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
< 2024
Instantie
MvF
Datum instantie
11 juni 2024
NLF-nummer
NLF 2024/1429
Aflevering
18 juni 2024
bwbr0002320&artikel=63,bwbr0002320&artikel=63,bwbr0002672&artikel=3,bwbr0002672&artikel=3,bwbr0002672&artikel=17a,bwbr0002672&artikel=17a,bwbr0011353&artikel=2.14a,bwbr0011353&artikel=2.14a

Naar de bovenkant van de pagina