Uitnodiging hoorzitting op korte termijn; geen toezendplicht zaakstukken
Hof Den Haag, 25 januari 2022
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(81)
- Commentaar NLFiscaal(9)
- Literatuur(5)
- Recent(2)
Samenvatting
X (bv; belanghebbende) heeft bezwaar gemaakt tegen de aan haar opgelegde aanslag reclamebelasting.
Bij brief van 2 januari 2020 heeft X de Heffingsambtenaar in gebreke gesteld vanwege het uitblijven van een uitspraak op bezwaar.
Bij brief van 8 januari 2020 heeft de Heffingsambtenaar X uitgenodigd voor een hoorzitting op maandag 14 januari 2020 of donderdag 16 januari 2020 met het verzoek om uiterlijk 13 januari 2020 te reageren.
In een brief van 14 januari 2020 schrijft de gemachtigde dat de uitnodiging niet aan de gestelde eisen voldoet. Bij brief van 15 januari 2020 heeft de Heffingsambtenaar op de brief gereageerd. Hierin staat onder meer vermeld dat de mogelijkheid voor een hoorgesprek op donderdag 16 januari 2020 nog steeds van toepassing is. X is niet op de hoorzitting van 16 januari 2020 verschenen. De Heffingsambtenaar heeft op diezelfde dag uitspraak op bezwaar gedaan.
Rechtbank Rotterdam heeft geoordeeld dat de hoorplicht niet is geschonden. Volgens de Rechtbank had van de gemachtigde van X een actievere houding verwacht mogen worden om een hoorzitting binnen de termijn van de ingebrekestelling mogelijk te maken. De Rechtbank heeft verder geoordeeld dat de zaakstukken van 8 tot en met 13 januari 2020 voor X ter inzage hebben gelegen en dat de Heffingsambtenaar geen toezendplicht heeft ten aanzien van de zaakstukken.
X heeft hoger beroep ingesteld, maar Hof Den Haag verklaart dat ongegrond. X heeft geen valabele reden gegeven om niet aan de uitnodiging voor de hoorzitting op 14 januari 2020, aanvang 11.30 uur, of op 16 januari 2020, aanvang 15.00 uur, gehoor te geven.
De Heffingsambtenaar heeft de stukken van het geding voorts ten minste een week voor de hoorzitting ter inzage gelegd. Ook al zou dit anders zijn, dan nog is er geen reden om hieraan gevolgen te verbinden, omdat X de zaakstukken per post wilde ontvangen en om die reden niet van haar recht tot inzage van de stukken gebruik wenste te maken.
Het hoger beroep is ongegrond.
De Hoge Raad heeft op 10 februari 2023 het beroep in cassatie tegen deze uitspraak verworpen onder verwijzing naar artikel 81 Wet RO (22/00846)
BRON
Uitspraak van 25 januari 2022 in het geding tussen:
X bv te Z, belanghebbende, (gemachtigde: P.R. Autar)
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, de Heffingsambtenaar, (vertegenwoordigd door: …)
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 1 april 2021, nummer ROT20/1020, betreffende de onder 1.1 vermelde aanslag.
Procesverloop
1.1. De Heffingsambtenaar heeft belanghebbende met dagtekening 29 maart 2019 voor het jaar 2018 een aanslag in de reclamebelasting van de gemeente Rotterdam (de aanslag) opgelegd, berekend naar een heffingsmaatstaf van 101 m2. Het bedrag van de aanslag is € 3.699,10.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt.
1.3. Bij brief van 2 januari 2020 heeft gemachtigde de Heffingsambtenaar schriftelijk in gebreke gesteld voor het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar.
1.4. Bij uitspraak op bezwaar van 16 januari 2020 heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar gegrond verklaard, de aanslag verminderd tot één berekend naar een heffingsmaatstaf van 77 m2 en aan belanghebbende voor de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken een vergoeding van € 261 toegekend. Voorts heeft de Heffingsambtenaar in uitspraak op bezwaar aan belanghebbende meegedeeld dat hij geen dwangsombeschikking vaststelt omdat er binnen 14 dagen na het indienen van de ingebrekestelling uitspraak op bezwaar is gedaan.
1.5. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Van belanghebbende is een griffierecht van € 354 geheven.
1.6. De Rechtbank heeft het beroep bij haar eerder genoemde uitspraak ongegrond verklaard.
1.7. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Van belanghebbende is een griffierecht van € 541 geheven. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 19 november 2021 een nader stuk ingediend.
1.8. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2021 te Den Haag. Partijen zijn daar verschenen. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat gelijktijdig met deze uitspraak aan partijen is gezonden.
Feiten
2.1. De aanslag is opgelegd voor het hebben van reclame-uitingen bevestigd aan de vestiging van belanghebbende.
2.2. Belanghebbende heeft op 3 april 2019 pro forma bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Het bezwaarschrift luidt als volgt:
2.3. De Heffingsambtenaar heeft een ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift naar belanghebbende gestuurd.
2.4. Bij brief van 2 januari 2020 heeft belanghebbende de Heffingsambtenaar in gebreke gesteld vanwege het uitblijven van een uitspraak op haar bezwaar.
2.5. Bij brief van 8 januari 2020 heeft de Heffingsambtenaar belanghebbende uitgenodigd voor een hoorzitting. De brief vermeldt het volgende:
Tijd : 11:30 uur.
Locatie : [adres] , te [woonplaats]
Datum: donderdag 16 januari 2020
2.8. Belanghebbende is niet op de hoorzitting van 16 januari 2020 verschenen. De Heffingsambtenaar op diezelfde dag uitspraak op bezwaar gedaan.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder:
Geschil en standpunten van partijen
4.1. In hoger beroep is in geschil of de Heffingsambtenaar
- belanghebbende ten onrechte niet heeft gehoord; en
- hoewel belanghebbende om toezending van de op de zaak betrekking hebbende stukken heeft gevraagd, dit ten onrechte niet heeft gedaan; en
- ten onrechte de termijn voor het ter inzage leggen van de op de zaak betrekking hebbende stukken niet in acht heeft genomen.
4.2. Belanghebbende beantwoordt de in geschil zijnde vragen bevestigend, de Heffingsambtenaar daarentegen ontkennend.
4.3. Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.
4.4. Belanghebbende concludeert primair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar. Daarbij dient de Heffingsambtenaar te worden opgedragen opnieuw uitspraak op bezwaar te doen. Subsidiair concludeert belanghebbende tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank opdat zij de zaak opnieuw behandelt.
4.5. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
5.1. Het Hof is van oordeel dat de Rechtbank het beroep terecht en op goede gronden ongegrond heeft verklaard en maakt deze beslissing en de daartoe gebezigde gronden tot de zijne, waaraan naar aanleiding van wat in hoger beroep is aangevoerd, nog het volgende wordt toegevoegd.
5.2.1. In de door hem ingediende pleitnota stelt de gemachtigde zich op het standpunt dat, nu het Hof in zijn uitspraak van 10 mei 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1348 (de vorige uitspraak) de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 augustus 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:5685, heeft vernietigd, in de onderhavige zaak de uitspraak van de Rechtbank eveneens zou moeten vernietigen.
5.2.2. Inderdaad vertoont de zaak waarop de vorige uitspraak betrekking heeft, enkele overeenkomsten met de onderhavige zaak. Ook in die zaak waarop de vorige uitspraak betrekking heeft, was de gemachtigde van de belanghebbenden uitgenodigd om binnen een relatief korte termijn op een hoorzitting te verschijnen (uitnodiging op 7 oktober 2014, hoorzitting op 16 oktober 2014) en ook in die zaak had de gemachtigde aan de uitnodiging geen gehoor gegeven.
5.2.3. Er zijn echter ook – zwaarder wegende – verschillen tussen beide zaken. Terwijl in de zaak waarop de vorige uitspraak betrekking heeft, de gemachtigde zonder opgaaf van redenen niet op de hoorzitting was verschenen – waardoor het Hof naar die redenen moest gissen (“omdat het niet verschijnen ter hoorzitting een andere reden of een andere oorzaak [dan het stilzwijgend afstand doen van het recht om gehoord te worden] kon hebben”), laat de gemachtigde er in de onderhavige zaak in zijn brief van 14 januari 2020 geen enkele twijfel over bestaan dat en waarom hij niet zal verschijnen op de hoorzitting, die naar zijn keuze op 14 januari 2020, aanvang 11:30 uur, of op 16 januari 2020, aanvang 15 uur, zou plaatsvinden. De reden voor het niet verschijnen is niet dat hij op die dagen en tijdstippen verhinderd was, maar dat hij vindt dat de uitnodiging niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet en dat de Heffingsambtenaar hem op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan de hoorzitting had moeten toesturen, althans ten minste een week voor de hoorzitting ter inzage had moeten leggen.
5.2.4. Anders dan de gemachtigde kennelijk meent, zijn de door hem gestelde omstandigheden wat er overigens van deze omstandigheden zij , geen valabele reden om niet aan de uitnodiging voor de hoorzitting op 14 januari 2020, aanvang 11:30 uur, of op 16 januari 2020, aanvang 15 uur, gehoor te geven.
5.3. Ook in de andere door de gemachtigde ter ondersteuning van zijn standpunten genoemde rechterlijke uitspraken ziet het Hof reden om in deze zaak anders te oordelen dan de Rechtbank heeft gedaan.
5.4. Aan het voorgaande doet niet af dat de gemachtigde een geldelijk belang had bij het niet verschijnen ter hoorzitting, te weten dat hij – naar hij in zijn brief van 14 januari 2020 benadrukt – door een uitstel van de hoorzitting en – als gevolg daarvan – van de uitspraak op bezwaar, aanspraak zou krijgen op een dwangsom.
De onder 4.1, eerste gedachtestreepje, genoemde hogerberoepsgrond faalt.
5.5. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Heffingsambtenaar, nu zij de Heffingsambtenaar daarom heeft gevraagd, de op de zaak betrekking hebbende stukken had moeten toesturen. Het Hof volgt belanghebbende niet in dit standpunt en verwijst daartoe, behalve naar de in r.o. 4.2 van de uitspraak van de Rechtbank genoemde rechterlijke uitspraken, naar zijn uitspraak van 4 mei 2021,ECLI:NL:GHDHA:2021:882.
Ook de onder 4.1., tweede gedachtestreepje, genoemde hogerberoepsgrond faalt.
5.6.1. Tenslotte neemt belanghebbende het standpunt in dat de Heffingsambtenaar de termijn van een week voor het ter inzage leggen van de op de zaak betrekking hebbende stukken niet in acht heeft genomen.
5.6.2. Ook in dit standpunt volgt het Hof belanghebbende niet, aangezien de Heffingsambtenaar belanghebbende in zijn brief van 8 januari 2020 heeft meegedeeld dat de op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage liggen op de [adres] op werkdagen van 8 januari 2020 tot en met 13 januari 2020. In zijn brief van 15 januari 2020 verlengt hij deze periode tot en met 16 januari vóór de op die dag geplande hoorzitting. Gelet hierop heeft de Heffingsambtenaar de stukken van het geding ten minste een week voor de hoorzitting ter inzage gelegd. Ook al zou dit anders zijn, dan nog is er geen reden om hieraan gevolgen te verbinden omdat belanghebbende, naar uit haar brief van 14 januari 2020 blijkt, de op de zaak betrekking hebbende stukken per post wilde ontvangen en om die reden niet van haar recht tot inzage van de stukken gebruik wenste te maken.
De onder 4.1., derde gedachtestreepje, genoemde hogerberoepsgrond slaagt evenmin.
Slotsom
Het hoger beroep is ongegrond.
Proceskosten
Er is geen reden voor een veroordeling van de Heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door G.J. van Leijenhorst, P.J.J. Vonk en I. Reijngoud, in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema. De beslissing is op 25 januari 2022 in het openbaar uitgesproken. De uitspraak is bij afwezigheid van de voorzitter door mr. Vonk ondertekend. De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Metadata
Lokale heffingen