Direct naar content gaan

Samenvatting

De Inspecteur heeft aan X (belanghebbende) navorderingsaanslagen IB/PVV 2018 en 2019 opgelegd met een belastbaar inkomen van resp. € 120.824 en € 134.490. Bij uitspraak op bezwaar zijn de aanslagen voor beide jaren verminderd tot nihil, en is het in 2018 geleden verlies vastgesteld op € 1.414.

X stelt bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant dat het verzamelinkomen voor het jaar 2018 moet worden gesteld op € 5.180 en voor het jaar 2019 op € 6.002. Hij voert daartoe aan dat hij belang heeft bij de vaststelling van dit hogere verzamelinkomen omdat hij in Duitsland anders (mogelijk) geconfronteerd wordt met navordering.

De Rechtbank oordeelt echter dat het verzamelinkomen niet hoger kan worden vastgesteld dan nihil, waardoor X geen procesbelang heeft.

Voorts wijst de Rechtbank het verzoek om een (verlet)kostenvergoeding voor de bezwaarfase af omdat er geen hoorgesprek heeft plaatsgevonden.

X heeft ook verzocht om een schadevergoeding omdat de navorderingsaanslag IB/PVV 2018 tot gevolg heeft gehad dat zijn zoon recht had op een lager bedrag aan studiefinanciering waardoor hij de ouderlijke bijdrage aan zijn zoon aanzienlijk heeft moeten verhogen.

De Rechtbank is echter onbevoegd om daarover te beslissen. De Rechtbank merkt hierbij op dat zij zelf wel kan beslissen op een verzoek om schadevergoeding, maar dat kan alleen bij een gegrond beroep. Dat is hier niet aan de orde.

Ten slotte wordt het verzoek om een immateriële schadevergoeding afgewezen omdat de redelijke termijn nog niet is verstreken.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2018-2019
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
3 juli 2024
Rolnummer
23/3533; 23/3534
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2024:4546
NLF-nummer
NLF 2024/1820
Aflevering
6 augustus 2024
bwbr0006358&artikel=1,bwbr0006358&artikel=1,bwbv0001000&artikel=6,bwbv0001000&artikel=6

Naar de bovenkant van de pagina