Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) betoogt bij Rechtbank Den Haag en Hof Den Haag dat de box 3-heffing voor de jaren 2017 en 2018 ervoor zorgt dat hij wordt geconfronteerd met een heffing over het voordeel uit sparen beleggen dat veel hoger is dan het werkelijk behaalde rendement, en dat het box 3-stelsel daarom in strijd is met artikel 14 EVRM en artikel 1 EP. Verder betoogt hij dat hij in 2017 en 2018 weliswaar ongerealiseerde koerswinsten van € 94.297 en € 98.050 heeft genoten, maar dat hij over de periode vanaf 2001 tot en met 2018 gemiddeld verlies heeft geleden. Hij vordert daarom een verdere vermindering van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen naar nihil.

Rechtbank Den Haag heeft het beroep ongegrond verklaard. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.

Het Hof heeft geoordeeld dat op grond van het Kerst-arrest rechtsherstel moet worden geboden door voor de heffing in box 3 uit te gaan van het werkelijke rendement. Volgens het Hof moeten niet-gerealiseerde koerswinsten daarbij buiten beschouwing blijven. Wel moet rekening worden gehouden met de door X ontvangen bedragen aan rente en dividend van € 38.033 in 2017 en € 41.696 in 2018. Ook moet volgens het Hof rekening worden gehouden met een in 2018 gerealiseerde koerswinst.

Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld.

De Hoge Raad oordeelt dat de klachten falen voor zover zij betogen dat bij de vaststelling van het werkelijke rendement ook rekening moet worden gehouden met inflatie, beleggingskosten en verliezen in andere (eerdere) jaren. De Hoge Raad verwijst naar hetgeen is overwogen in het arrest van de Hoge Raad van 6 juni 2024 (23/00653, ECLI:NL:HR:2024:705, r.o. 5.4.4, 5.4.5 en 5.4.9).

De staatssecretaris heeft eveneens cassatieberoep ingesteld en betoogt onder meer dat het Hof bij de vaststelling van het werkelijke rendement ten onrechte de ongerealiseerde koerswinst buiten beschouwing heeft gelaten.

Deze klacht slaagt (vgl. HR 6 juni 2024, 23/00653, ECLI:NL:HR:2024:705, r.o. 5.4.8).

De Hoge Raad doet de zaak af. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat het werkelijke rendement in 2017 en 2018 hoger is dan het belastbare inkomen uit sparen en beleggen. Daarom bestaat geen aanleiding tot een verdere vermindering van de aanslagen. De uitspraak van de Rechtbank, waarin van het aldus vastgestelde belastbare inkomen uit sparen en beleggen is uitgegaan, moet worden bevestigd.

Ten slotte oordeelt de Hoge Raad dat X geen recht heeft op een rentevergoeding.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2017-2018
Instantie
HR
Datum instantie
2 augustus 2024
Rolnummer
23/04313
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:1084
Auteur(s)
mr. T.C. Hoogwout
Erasmus Universiteit Rotterdam / Zelfstandig belastingadviseur
NLF-nummer
NLF 2024/1837
Aflevering
13 augustus 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6527
bwbr0011353&artikel=5.3,bwbr0011353&artikel=5.3,bwbv0001000&artikel=14,bwbv0001000&artikel=14,bwbv0001001&artikel=1,bwbv0001001&artikel=1

Naar de bovenkant van de pagina