Kort geding over duur boekenonderzoek en etnisch profileren gestrand
Rechtbank Overijssel, 3 juli 2024
Samenvatting
Deze kortgedingzaak betreft een geschil tussen drie broers, bestuurders van verschillende vennootschappen, en de Belastingdienst (procespartij: de Staat der Nederlanden). De Belastingdienst is bezig met boekenonderzoeken naar verschillende vennootschappen van de drie broers omdat btw-fraude wordt vermoed. De broers beschuldigen de Belastingdienst van etnisch profileren en onrechtmatig handelen, mede vanwege de lange duur van het onderzoek en uitblijvende uitbetalingen.
De Belastingdienst verdedigt het onderzoek, wijzend op geconstateerde onregelmatigheden en een FIOD-onderzoek naar belastingfraude. De voorzieningenrechter van Rechtbank Overijssel acht het boekenonderzoek gerechtvaardigd en wijst de vorderingen van de broers af, inclusief hun eis om beschikkingen van de Ontvanger uit te betalen en disproportionele controles te stoppen.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de broers niet-ontvankelijk zijn met betrekking tot de vordering dat de Belastingdienst de reeds toegekende beschikkingen moet uitbetalen. Deze vordering hadden zij tegen de Ontvanger moeten instellen en niet tegen de Staat. Wat betreft de overige vorderingen is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet is gebleken dat de Belastingdienst met de uitvoering en de duur van het boekenonderzoek onrechtmatig jegens de broers handelt, waardoor de vorderingen worden afgewezen. De broers worden veroordeeld in de proceskosten (€ 1.973).
BRON
Vonnis in kort geding van 3 juli 2024 in de zaak van 1 eiser 1, te woonplaats 1, 2. eiser 2, te woonplaats 2, 3. eiser 3 bv, te vestigingsplaats, hierna samen te noemen: eisers, advocaat: mr. E. Düsünceli, tegen DE STAAT DER NEDERLANDEN (ministerie van Financiën, de Belastingdienst), te Almelo, gedaagde partij, hierna te noemen: de Belastingdienst, advocaten: mr. W.I. Wisman en mr. G.J. Harryvan.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de mondelinge behandeling van 26 juni 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnota van eisers,
- de pleitnota van de Belastingdienst.
2. De samenvatting
2.1. De Belastingdienst is bezig met boekenonderzoeken naar verschillende vennootschappen waar de heer [eiser 1] en de heer [eiser 2] (hierna samen te noemen: [eisers]) bestuurders van zijn. [eisers] stellen dat de Belastingdienst met de uitvoering en de (lange) duur van het boekenonderzoek onrechtmatig jegens hen handelt. De door [eisers] samen met [eiser 3] B.V. (hierna: [eiser 3]) ingediende vorderingen hebben de strekking dat het onrechtmatig handelen van de Belastingdienst stopt. De Belastingdienst betwist dat zij onrechtmatig jegens eisers handelt, waardoor de vorderingen moeten worden afgewezen. Daarnaast stelt de Belastingdienst dat eisers niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen met betrekking tot de uitbetaling van de reeds toegekende beschikkingen, nu deze vordering tegen de ontvanger ingesteld had moeten worden en niet tegen de Staat.
2.2. De voorzieningenrechter oordeelt dat eisers niet-ontvankelijk zijn met betrekking tot de vordering dat de Belastingdienst de reeds toegekende beschikkingen moet uitbetalen. Wat betreft de overige vorderingen is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet is gebleken dat de Belastingdienst met de uitvoering en de duur van het boekenonderzoek onrechtmatig jegens eisers handelt, waardoor de vorderingen worden afgewezen. Eisers worden veroordeeld in de proceskosten. De motivering van deze beslissing volgt hierna.
3. De feiten
3.1. [eisers] zijn broers en beiden (direct dan wel indirect) bestuurders van een aantal vennootschappen. De inspecteur heeft in het verleden vaker bij verschillende van deze vennootschappen onderzoek gedaan naar belastingaangiftes, waar ook een aantal (bestuursrechtelijke) procedures over zijn gevoerd. Eén van die vennootschappen is [eiser 3], waar de heer [eiser 1] enig bestuurder van is.
3.2. [eiser 3] heeft over het jaar 2022 aangifte voor de omzetbelasting gedaan. Op basis van deze aangifte zijn bij verschillende beschikkingen te verrekenen bedragen en/of teruggaven vastgesteld.
3.3. Op een gegeven moment heeft de Belastingdienst de aangiften nader beoordeeld. Enkele facturen die betrokken zijn bij de aangifte van de omzetbelasting van het vierde kwartaal van 2022 riepen bij de inspecteur vragen op, waardoor er op of omstreeks 5 april 2023 per brief bij verschillende vennootschappen waar [eisers] bestuurders van zijn, waaronder [eiser 3], een boekenonderzoek is aangekondigd.
3.4. Namens [eisers] is door de heer [naam 1], die als hun gemachtigde heeft opgetreden, op 3 april 2023 de volgende e-mail gestuurd over het (eerder telefonisch al aangekondigde) boekenonderzoek:
- Wie binnen uw dienst is de drijvende kracht achter al hetgeen thans plaatsvindt?
- Waarom worden toegekende teruggaven zonder opgave van reden niet uitbetaald?
- Waarom draagt de aangekondigde acties van heden thans de titel boekenonderzoek?
3.5. Namens de Belastingdienst is op 4 april 2023, voor zover hier van belang, de volgende reactie naar de gemachtigde van [eisers] gestuurd:
3.6. Op 17 april 2023 heeft de gemachtigde van [eisers] nadere vragen gesteld over het boekenonderzoek. Door de Belastingdienst is op 18 april 2023 de volgende reactie gestuurd:
3.7. In de periode daarna hebben partijen gediscussieerd en gesprekken gevoerd over de uitvoering van en het meewerken aan het boekenonderzoek. Op 3 juli 2023 is bij Picasso Administratie en Belastingadviseurs door de Belastingdienst de administratie van een deel van de vennootschappen opgehaald.
3.8. Op 24 oktober 2023 heeft er een gesprek plaatsgevonden op het kantoor van de Belastingdienst te Enschede tussen [eisers], de leidinggevende van het boekenonderzoek en de regiodirecteur MKB van de Belastingdienst. Tijdens dat gesprek is aan [eisers] verteld dat het onderzoek meer tijd kost omdat er begin oktober 2023 navraag is gedaan bij de Duitse autoriteiten over handelingen die in Duitsland hebben plaatsgevonden, wat een aantal maanden kan gaan duren. Vanaf januari 2024 heeft de heer [naam 1] de Belastingdienst meerdere keren om een update gevraagd, maar de Belastingdienst heeft daar geen inhoudelijke reactie op gegeven.
3.9. De inspecteur heeft naar aanleiding van het boekenonderzoek een melding gedaan bij de boetefraudecoördinator van de Belastingdienst. Deze melding is uiteindelijk terecht gekomen bij het Openbaar Ministerie en de FIOD. Zij zijn overgegaan tot een strafrechtelijk onderzoek.
3.10. De Belastingdienst heeft in een e-mail van 15 mei 2023 onder andere geschreven dat het uitbetalen van een beschikking wordt gedaan door de ontvanger. De ontvanger heeft vooralsnog niet besloten om uit te betalen op grond van het vermoeden dat de ingediende aangifte van het 3e kwartaal van 2022 niet juist kan zijn. De Belastingdienst wijst daarbij op het opschortingsrecht uit artikel 6:52 en/of 6:262 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
3.11. De FIOD heeft op 10 juni 2024 een inval gedaan bij [eisers] thuis en op de kantooradressen van de vennootschappen, waaronder bij [eiser 3]. [eisers] zijn aangehouden vanwege verdenkingen van onder meer belastingfraude.
4. Het geschil
De vordering
4.1. Eisers vorderen – samengevat – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de Belastingdienst opdraagt om:
- per omgaande het boekenonderzoek voor alle vennootschappen binnen 14 dagen na het te wijzen vonnis af te ronden dan wel in ieder geval voor die vennootschappen die niet onder het verzoek aan Duitsland vallen;
- openheid van zaken te geven omtrent de oorzaak van het boekenonderzoek, en wel op die wijze dat aangegeven wordt waarom er nog niet afgerond kan worden en wanneer de afronding wel kan plaatsvinden;
- een dwangsom te betalen van € 1.000,00 per dag, met een maximum van
€ 100.000,00 voor elke dag dat niet aan dit vonnis wordt voldaan; - de reeds toegekende beschikkingen uit te betalen uiterlijk binnen 7 dagen na vonnis;
- alle gedane aangiften uiterlijk binnen 7 dagen na vonnis af te ronden en aansluitend het openstaande per omgaande te voldoen;
- in de toekomst te stoppen met de disproportionele dan wel onrechtmatige controles ten laste van eisers;
- de kosten van deze procedure te betalen.
4.2. Eisers leggen aan hun vorderingen het volgende ten grondslag. [eisers] worden door de Belastingdienst etnisch geprofileerd, nu de Belastingdienst keer op keer nieuwe buitensporige onderzoeken start naar de vennootschappen waar zij bestuurder van zijn. Door de houding van de Belastingdienst zou het boekenonderzoek onnodig lang duren en niet tot een afronding komen. De Belastingdienst handelt volgens [eisers] in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder met het zorgvuldigheidsbeginsel, motiveringsbeginsel, evenredigheidsbeginsel,
vertrouwensbeginsel en rechtszekerheidsbeginsel. Daarnaast weigert de Belastingdienst de beschikkingen uit 2022 en een deel van 2023 uit te betalen, wat in strijd is met de wet. De Belastingdienst handelt door dit alles onrechtmatig jegens eisers. Zij hebben een spoedeisend belang bij hun vorderingen, nu het niet afhandelen van de aangiften en het uitbetalen van openstaande bedragen op zeer korte termijn kan leiden tot zeer grote financiële problemen en uiteindelijk tot faillissement van (een deel van) de vennootschappen.
Het verweer
4.3. De Belastingdienst betwist dat zij met de uitvoering van het boekenonderzoek onrechtmatig handelt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij aan de hand van een aantal facturen toegelicht waarom deze vragen opriepen en er een nader boekenonderzoek is gestart. Zo waren daarop ongebruikelijk lange betaaltermijnen zichtbaar, wijkt een factuur van een derde af qua opmaak met een andere factuur van diezelfde derde, lijkt er over een in Duitsland gekochte Porsche geen omzetbelasting in rekening te zijn gebracht en dient uit een valse factuur te blijken dat deze auto in Nederland is gekocht, waarbij BTW in rekening is gebracht. Dit maakt dat een nader boekenonderzoek volgens de Belastingdienst gerechtvaardigd is. De Belastingdienst heeft herhaaldelijk aan (de gemachtigde van) [eisers] toegelicht dat de reden van het onderzoek is dat de inspecteur de juistheid van de ingediende aangiften omzetbelasting wilde controleren aan de hand van de stukken die daarvan de grondslag vormen, wat ook blijkt uit de e-mail van 4 april 2023 (zie 3.5.). De Belastingdienst heeft op grond van artikel 47 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) een ruime bevoegdheid om onderzoek te doen en is daarbij niet gehouden om toe te lichten waarom onderzoek wordt gedaan.
4.4. Daarnaast betwist de Belastingdienst dat zij met de duur van het boekenonderzoek onrechtmatig handelt. Volgens de Belastingdienst is de lange duur van het onderzoek mede aan [eisers] te wijten, doordat zij zelf hebben geweigerd om mee te werken. Toen zij uiteindelijk wel meewerkten, was de aangeleverde administratie incompleet. De wettelijke termijnen voor het opleggen van naheffings- of navorderingsaanslagen over de betreffende periode zijn verder nog niet verstreken. Nu de FIOD een onderzoek heeft ingesteld wegens vermoeden van belastingfraude, kan er geen uitsluitsel worden gegeven over de duur van het onderzoek.
4.5. Verder moet volgens de Belastingdienst de vordering dat zij in de toekomst moeten stoppen met disproportionele dan wel onrechtmatigde controles worden afgewezen, nu dit in strijd is met de ruime informatie- en onderzoeksbevoegdheden en zonder informatie er geen belasting kan worden geheven. Wat betreft de vordering tot het afronden van de aangiften en voldoening van het openstaande, is het niet geheel duidelijk wat daarmee wordt bedoeld. Een aangifte wordt immers door de belastingplichtige zelf afgerond doordat deze de aangifte indient. Voor zover meer in algemene zin bedoeld wordt dat de lopende zaken moeten worden afgerond, ontbreekt daar een juridische grondslag voor. Dit kan ook niet van de Belastingdienst worden gevergd, nu de kans groot is dat de resultaten van het FIOD-onderzoek aanleiding geven om nog meer onderzoek te verrichten.
4.6. Verder is door eisers gevorderd dat de reeds door de Belastingdienst toegekende beschikkingen binnen 7 dagen na vonnis moeten worden uitbetaald. Volgens de Belastingdienst moeten eisers niet-ontvankelijk worden verklaard ter zake van deze vordering, nu dit alleen tegen de ontvanger en niet tegen de Staat (of de inspecteur) kan worden ingesteld. De Belastingdienst stelt ten overvloede dat op inhoudelijke gronden deze vordering niet kan worden toegewezen, omdat de ontvanger een rechtsgeldig beroep op het opschortingsrecht heeft gedaan.
4.7. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling
Het spoedeisend belang
5.1. De voorzieningenrechter oordeelt dat het spoedeisend belang van eisers bij dit kort geding reeds in voldoende mate voortvloeit uit hun stellingen en de aard van het gevorderde. Het spoedeisend belang is daarnaast door de Belastingdienst niet betwist.
Inhoudelijke beoordeling vorderingen
5.2. In zijn algemeenheid staat het de civiele rechter niet vrij om in te grijpen in het handelen van overheidsinstanties, waaronder in de fiscale processen van de Belastingdienst. Voor zover de voorzieningenrechter begrijpt, zijn de vorderingen van eisers gebaseerd op onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW). In dat kader acht de voorzieningenrechter zich wel bevoegd om de vorderingen van eisers te beoordelen.
5.3. Bij gebreke van mogelijkheden tot nader feitenonderzoek en/of bewijslevering in kort geding is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk dat de Belastingdienst onrechtmatig jegens eisers heeft gehandeld en hij overweegt hiertoe als volgt.
5.4. Volgens [eisers] zou de Belastingdienst etnisch profileren en daarom dit boekenonderzoek zijn gestart. Echter is dit door [eisers] op geen enkele manier onderbouwd en blijkt dit niet uit de overgelegde stukken. Het enkele feit dat de Belastingdienst herhaaldelijk onderzoek doet naar meer vennootschappen waar [eisers] bestuurders van zijn, betekent nog niet direct dat sprake is van etnisch profileren. Dit kan ook niet worden afgeleid uit het feit dat de Belastingdienst in eerste instantie wat terughoudend is geweest met het toelichten van de oorzaak/reden(en) van het boekenonderzoek, nu de Belastingdienst daar vanwege onderzoeksdoeleinden niet altijd volledig transparant over kan zijn. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de Belastingdienst echter, voor zover kan worden verlangd, voldoende openheid gegeven over de oorzaak/reden(en) van het boekenonderzoek. Bij e-mail van 18 april 2023 is dat voldoende duidelijk toegelicht (zie 3.6.). De vordering van eisers tot het geven van openheid van zaken over het boekenonderzoek, zal daarom worden afgewezen.
5.5. Daarnaast brengt de duur van het boekenonderzoek ook niet mee dat de Belastingdienst onrechtmatig jegens eisers handelt. Het boekenonderzoek heeft betrekking op meer vennootschappen waar [eisers] bestuurders van zijn. De Belastingdienst heeft Duitse instanties moeten betrekken bij het onderzoek, omdat de vennootschappen daar ook handelingen hebben verricht. Deze omstandigheden maken dat het boekenonderzoek omvangrijk is en het niet vreemd voorkomt dat daar veel tijd in gaat zitten. Voor zover gebleken, worden met het boekenonderzoek op dit moment ook nog geen wettelijke termijnen overschreden. Het is niet onbegrijpelijk dat eerst het FIOD-onderzoek moet worden afgewacht en de Belastingdienst daardoor op dit moment geen uitsluitsel kan geven over hoe lang het boekenonderzoek nog zal duren. Gelet op dit alles is volgens de voorzieningenrechter, voor zover dat in een civiele procedure al mag worden getoetst, niet gebleken van schendingen door de Belastingdienst van algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De vorderingen dat de Belastingdienst het boekenonderzoek binnen 14 dagen moet afronden, nader moet toelichten waarom het onderzoek nog niet is afgerond en moet aangeven wanneer dit wel zal gebeuren, worden afgewezen.
5.6. Niet duidelijk is wat eisers bedoelen met en wat de grondslag is van de vordering dat de nog openstaande aangiften op korte termijn door de Belastingdienst moeten worden afgerond en het openstaande per ommegaande moet worden voldaan. Het had op de weg van eisers gelegen dit nader te onderbouwen, wat zij hebben nagelaten. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
5.7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vordering dat de Belastingdienst in de toekomst moet stoppen met disproportionele controles dan wel onrechtmatige controles te onbepaald is en moet worden afgewezen. Of iets disproportioneel of onrechtmatig is, hangt af van de omstandigheden van het geval, waardoor daar niet bij voorbaat voor toekomstige controles/onderzoeken al een oordeel over kan worden gegeven. Artikel 47 AWR geeft de inspecteur ruime onderzoeksbevoegdheden. De civiele rechter kan zonder (civielrechtelijke) grondslag die onderzoeksbevoegdheden niet inperken. Nu een dergelijke grondslag ontbreekt, zal deze vordering worden afgewezen.
5.8. Doordat alle hiervoor besproken vorderingen worden afgewezen, kan de gevorderde dwangsom eveneens niet worden toegewezen.
De vordering tot uitbetalen reeds toegekende beschikkingen
5.9. Vorderingen die voortvloeien uit of betrekking hebben op uitvoering van de taken van de ontvanger, kunnen uitsluitend tegen de ontvanger worden ingesteld (zie HR 31 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3638). De voorzieningenrechter is van oordeel dat de uitbetaling van bedragen die uit beschikkingen volgen de taak is van de ontvanger en niet die van de inspecteur. Daarbij wordt gewezen op het in de wet neergelegde systeem van de uitvoering van de belastingwetgeving. Anders dan de inspecteur die in burgerlijke gedingen niet zelfstandig kan optreden, zodat de Staat moet worden gedagvaard, treedt de ontvanger op grond van artikel 3 lid 2 Invorderingswet 1990 in alle rechtsgedingen voortvloeiend uit zijn taak als zodanig in rechte op. Indien een partij een civiele procedure aanhangig wenst te maken die zowel betrekking heeft op de taakuitoefening van de inspecteur als op die van de ontvanger, dient hij de Staat en de ontvanger in rechte te betrekken.
5.10. Eisers, die uitsluitend de Staat hebben gedagvaard, kunnen gelet op het voorgaande niet worden ontvangen in hun vordering voor zover deze betrekking heeft op de taakuitoefening door de ontvanger. De vordering tot het uitbetalen van de reeds toegekende beschikkingen, wordt daarom niet inhoudelijk beoordeeld. Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat het in beginsel niet onrechtmatig is dat de ontvanger een beroep doet op het opschortingsrecht, indien het vermoeden bestaat dat aangiften niet juist zijn en er daardoor mogelijk een (hoog) bedrag terugbetaald moet worden.
De proceskosten
5.11.Eisers zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Belastingdienst worden begroot op:
- griffierecht |
€ |
688,00 |
|
- salaris advocaat |
€ |
1.107,00 |
|
- nakosten |
€ |
178,00 |
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing) |
Totaal |
€ |
1.973,00 |
6. De beslissing
De voorzieningenrechter
6.1. verklaart eisers niet-ontvankelijk voor zover hun vordering betrekking heeft op de taakuitoefening van de ontvanger,
6.2. wijst de vordering van eisers voor het overige af,
6.3. veroordeelt eisers in de proceskosten van € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als eisers niet tijdig aan de veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
6.4. verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Verhoeven en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2024.