Samenvatting
In een uitspraak van Hof Amsterdam wordt beslist over de (navorderings)aanslagen IB 2000, 2001, 2002 en 2003 inclusief een aanslag WAZ van een handelaar in gebruikte auto’s, tevens bemiddelaar bij de verkoop van (vakantie)woningen in Spanje.
In deze uitspraak wordt de stelling van de man dat er geen nieuw feit is omdat de primitieve aanslagen zijn opgelegd toen het boekenonderzoek in volle gang was, als tardief verworpen. Dat geldt ook voor de bewering dat de inspecteur met schending van zijn ambtsgeheim bij derden inlichtingen ingewonnen heeft.
Dit oordeel wordt in cassatie door de Hoge Raad bevestigd. De oordelen van het Hof geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en ze zijn ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
Het cassatieberoep van de man wordt ongegrond verklaard.
Arrest gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 oktober 2012, nrs. 09/00738 t/m 09/00742, betreffende (navorderings)aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, een aanslag ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: de Waz) en de daarbij gegeven boetebeschikkingen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende zijn over de jaren 2000 en 2001 navorderingsaanslagen en voor de jaren 2002 en 2003 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, alsmede boetes. Tevens is voor het jaar 2003 een aanslag ingevolge de Waz opgelegd. De navorderingsaanslag over het jaar 2000 en de gelijktijdig opgelegde boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur verminderd. De (navorderings)aanslagen over de jaren 2001, 2002 en 2003, alsmede de gelijktijdig opgelegde boetebeschikkingen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
De Rechtbank te Haarlem (nrs. AWB 07/6959 t/m 07/6963) heeft de tegen de uitspraken ingestelde beroepen, met uitzondering van de beroepen tegen de aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en ingevolge de Waz voor het jaar 2003, gegrond verklaard en de desbetreffende uitspraken van de Inspecteur vernietigd. De Rechtbank heeft de (navorderings)aanslagen over de jaren 2000 tot en met 2002 verminderd, alsmede de bijbehorende boetebeschikkingen en de boetebeschikking voor het jaar 2003.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd voor zover die ziet op de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de aanslag ingevolge de Waz voor het jaar 2003 en heeft de uitspraak van de Rechtbank voor het overige vernietigd, het bij de Rechtbank ingestelde beroep in zoverre gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de aanslagen en gelijktijdig opgelegde boetes verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1.1. Belanghebbende heeft voor het eerst ter zitting van het Hof op 1 december 2010 als stellingen aangevoerd dat aan de navorderingsaanslag geen nieuw feit ten grondslag lag en dat de Inspecteur bij het inwinnen van inlichtingen bij derden de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen heeft geschonden.
3.1.2. Het Hof heeft geoordeeld dat bij een afweging van het belang van belanghebbende bij behandeling van zijn stellingen tegenover het belang van een doelmatige en doelgerichte voortgang van de procedure, behandeling van die stellingen niet in overeenstemming is met een goede procesorde en dat deze stellingen daarom als tardief moeten worden beschouwd. Het Hof heeft hiervoor in aanmerking genomen dat sprake is van nieuwe geschilpunten die uitbreiding geven aan de rechtsstrijd zoals deze zich heeft ontwikkeld tot aan het moment waarop die stellingen werden opgeworpen, het geen stellingen betreffen die het Hof ambtshalve zou hebben kunnen opwerpen, deze stellingen tot een nader onderzoek van feitelijke aard dwingen, dat - zoals ook de Inspecteur in reactie op deze stellingen had aangevoerd - van de Inspecteur redelijkerwijs niet kon worden verwacht dat hij zonder nadere voorbereiding op die stellingen moet kunnen reageren, en ten slotte dat niet valt in te zien waarom gemachtigde de stellingen niet in een eerder stadium van de procedure dan op de zitting naar voren heeft kunnen brengen.
Deze oordelen geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kunnen, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Ze zijn ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Aan die oordelen doet niet af de omstandigheid dat het Hof de hiervoor vermelde zitting heeft geschorst om belanghebbende in de gelegenheid te stellen op een onderdeel van het geschil nader bewijs te leveren en de Inspecteur de gelegenheid te geven te reageren op voorafgaand aan de zitting door belanghebbende overgelegde stukken, waarna het onderzoek ter zitting is voortgezet op 28 september 2011 en op 7 december 2011.
3.2. De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en C.H.W.M. Sterk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2013.