Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie(6)
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent(3)

Samenvatting

In deze zaak is de WOZ-waarde van een woning vastgesteld op 705.000 euro. De eigenaar heeft hiertegen onder meer aangevoerd dat het vermoeden bestaat dat de verwarmingsbuizen in de woning zijn geïsoleerd met asbesthoudend materiaal en dat dit aspect bij de vaststelling van de waarde ten onrechte buiten aanmerking is gelaten. De heffingsambtenaar heeft beaamd dat het zeker niet is uitgesloten dat asbesthoudend materiaal in de woning is verwerkt, doch heeft betwist dat dit gegeven de waarde van de woning in betekenisvolle mate beïnvloedt. Het Hof was het daar mee eens. De eigenaar heeft niet aannemelijk gemaakt dat op de waardepeildatum sprake was van een directe noodzaak tot verwijdering van het asbesthoudende materiaal en evenmin dat de daaraan verbonden kosten dusdanig van omvang zijn dat deze de waarde van de woning in die mate beïnvloeden dat de marge als bedoeld in artikel 26a van de Wet WOZ (Fierensmarge) wordt overschreden. Tegen dit oordeel heeft de eigenaar cassatieberoep ingesteld.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof heeft miskend dat de in artikel 26a van de Wet WOZ opgenomen margeregeling een inbreuk vormt op artikel 1 van het EVRM en daarom buiten toepassing dient te blijven (zie HR 22 oktober 2010, nr. 08/02324, LJN BL1943, BNB 2010/335).
Voorts heeft het Hof de bewijslast onjuist verdeeld. Als een waardedrukkende omstandigheid aanwezig is, ligt het op de weg van de heffingsambtenaar om aannemelijk te maken dat hij daarmee in voldoende mate rekening heeft gehouden (vgl. HR 19 december 2003, nr. 39294, LJN AO0656, BNB 2004/105, en HR 1 april 2005, nr. 40313, LJN AT3035, BNB 2005/184).
Ook voor zover het Hof zijn oordeel heeft gebaseerd op een directe noodzaak tot verwijdering van het asbesthoudende materiaal en de daaraan verbonden kosten, geeft dat oordeel volgens de Hoge Raad blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Ook als een zodanige noodzaak ontbreekt, is het niet uitgesloten dat potentiële gegadigden bij het uitbrengen van een bod rekening zullen houden met de aanwezigheid van de kosten van het verwijderen van het asbesthoudende materiaal. De zaak is verwezen.

Metadata

Rubriek(en)
Lokale heffingen
Belastingtijdvak
2008
Instantie
HR
Datum instantie
10 juni 2011
Rolnummer
10.02708
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BQ7597
bwbid=bwbr0&artikel=26a

Naar de bovenkant van de pagina

Cookies.

Onze website maakt gebruik van cookies om het gebruik en functionaliteit te waarborgen van deze website. Meer over ons cookiebeleid