Geen herziening belastingrente bij toepassing verliesverrekening
Rechtbank Noord-Nederland, 17 mei 2023
Samenvatting
Aan X (belanghebbende) is een aanslag vpb 2015 opgelegd, berekend naar een belastbare winst én een belastbaar bedrag van € 288.048. Daarbij is bij beschikking een bedrag van € 14.116 aan belastingrente in rekening gebracht.
X heeft bezwaar ingediend tegen de aanslag vpb 2015 maar dit, bij wijze van compromis, per e-mail van 24 december 2019 ingetrokken.
De Inspecteur heeft vervolgens bij beschikking (de verliesverrekeningsbeschikking) de aanslag vpb 2015 verminderd naar een belastbaar bedrag van nihil. De belastbare winst van 2015 is volledig verrekend met een verlies uit 2016. De verliesverrekeningsbeschikking heeft geleid tot een teruggave van vpb van € 62.011. De bij beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 14.116 is in stand gebleven.
X heeft opnieuw bezwaar gemaakt. Zij kan zich niet vinden in de wijze waarop de Inspecteur uitvoering heeft gegeven aan het compromis, in die zin dat de belastingrente niet is verminderd naar nihil. Dit bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard. X heeft vervolgens beroep ingesteld.
Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard voor zover het is gericht tegen de verliesverrekeningsbeschikking. Deze beschikking biedt geen rechtsingang om tegen de beschikking belastingrente die is gegeven bij de aanslag vpb 2015 op te komen.
Voor zover het bezwaar is gericht tegen de aanslag vpb en de daarbij gegeven beschikking belastingrente, is het ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. X heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij bij de intrekking van haar bezwaarschrift tegen de aanslag heeft gedwaald. Het had op de weg van X gelegen om de vermindering van de belastingrente nadrukkelijk aan de orde te stellen.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 17 mei 2023 in de zaak tussen
eiseres 1, te vestigingsplaats eiseres (gemachtigde: gemachtigde eiseres 1,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen, verweerder (gemachtigde: gemachtigde verweerder).
Procesverloop
Verweerder heeft voor het jaar 2015 aan eiseres met dagtekening 23 maart 2019 een aanslag opgelegd in de vennootschapsbelasting (Vpb) van € 62.011 berekend naar een belastbare winst van € 288.048 en een belastbaar bedrag van € 288.048. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 14.116 aan belastingrente in rekening gebracht.
Eiseres heeft bezwaar ingediend tegen de aanslag Vpb 2015.
Dit bezwaar heeft eiseres, bij wijze van compromis, per e-mail van 24 december 2019 ingetrokken.
Verweerder heeft bij beschikking van 8 februari 2020 (hierna: de verliesverrekeningsbeschikking) de aanslag Vpb 2015 verminderd naar een belastbaar bedrag van nihil. De belastbare winst van 2015 is volledig verrekend met een verlies uit 2016. De verliesverrekeningsbeschikking heeft geleid tot een teruggave van vennootschapsbelasting van € 62.011. De door verweerder bij beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 14.116 is in stand gebleven.
Eiseres heeft op 20 februari 2020 (opnieuw) bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 4 maart 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres en verweerder hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2023. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en haar bestuurder [bestuurder eiseres] Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [medewerker verweerder] .
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1. Eiseres is naar Nederlands recht opgericht op [oprichtingsdatum] . De activiteiten van eiseres bestaan uit de teelt van granen, peulvruchten en oliehoudende zaken.
1.2. Verweerder heeft de onder het procesverloop genoemde aanslag Vpb 2015 met beschikking belastingrente opgelegd.
1.3. Eiseres heeft bij brief van 16 april 2019 bezwaar gemaakt tegen deze aanslag.
1.4. In de periode van september 2019 tot en met december 2019 is, zowel per e-mail als telefonisch, uitvoerig contact geweest tussen de gemachtigde van eiseres en verweerder over de vraag of de afwaardering van het stuk grond in Argentinië en het valutaverlies dat daarmee in verband staat ten laste van de fiscale winst mag worden gebracht. In deze periode zijn door beide partijen compromisvoorstellen gedaan.
1.5. In de e-mail van 4 november 2019, verstuurd door de gemachtigde van eiseres naar verweerder, staat voor zover hier relevant het volgende:
In het Excelbestand dat bij de e-mail is gevoegd staat voor zover hier relevant het volgende:
Belastbare winst |
Correctie |
Belastbaar bedrag |
Verliesverrekening |
|
2013 |
- 261.294 |
261.191 |
0 |
|
2014 |
- 83.334 |
156.037 |
72.703 |
|
2015 |
132.011 |
156.037 |
288.048 |
- 288.048 |
2016 |
15.520 |
- 890.164 |
- 905.684 |
Bedrag aanslag |
Voorlopige aanslag |
Belastingrente |
Aanslagbedrag |
Vermindering |
|
2013 |
0 |
0 |
0 |
||
2014 |
14.540 |
4.015 |
18.555 |
0 |
|
2015 |
0 |
0 |
76.127 |
76.127 |
|
2016 |
36.950 |
- 3.104 |
5.034 |
41.984 |
41.984 |
1.6. In de uitgewisselde e-mails op 24 december 2019 staat het volgende:
In het Excelbestand dat bij de e-mail is gevoegd staat voor zover hier relevant het volgende:
Belastbare winst |
Correctie |
Belastbaar bedrag |
Verliesverrekening |
|
2013 |
- 261.294 |
261.191 |
0 |
|
2014 |
- 83.334 |
156.037 |
72.703 |
|
2015 |
132.011 |
156.037 |
288.048 |
- 288.048 |
2016 |
15.520 |
- 689.575 |
- 705.095 |
Bedrag aanslag |
Voorlopige aanslag |
Belastingrente |
Aanslagbedrag |
Vermindering |
|
2013 |
0 |
0 |
0 |
||
2014 |
14.540 |
4.015 |
18.555 |
0 |
|
2015 |
0 |
0 |
76.127 |
76.127 |
|
2016 |
36.950 |
- 3.104 |
5.034 |
41.984 |
41.984 |
* E-mail (hierna: e-mail 2) van verweerder naar de gemachtigde van eiseres:
* E-mail (hierna: e-mail 3) van de gemachtigde van eiseres naar verweerder:
1.7. Verweerder heeft bij beschikking van 8 februari 2020 de aanslag Vpb 2015 verminderd naar een belastbaar bedrag van nihil (zie procesverloop).
Geschil
2. In geschil is of verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het gaat er daarbij om dat eiseres zich niet kan vinden in de wijze waarop verweerder uitvoering heeft gegeven aan het compromis, in die zin dat verweerder de belastingrente die is vastgesteld bij de aanslag Vpb 2015 niet heeft verminderd naar nihil.
Beoordeling
Standpunten partijen
3. Eiseres is van mening dat zij een rechtsingang heeft om tegen de beschikking belastingrente ter hoogte van € 14.116 op te komen, nu verweerder zich volgens eiseres niet aan het compromis heeft gehouden. Eiseres meent dat de beschikking belastingrente moet worden verminderd naar nihil. Eiseres voert daartoe primair aan dat zij ontvankelijk is in haar bezwaar tegen de verliesverrekeningsbeschikking. Eiseres is namelijk van mening dat zij via de verliesverrekeningsbeschikking de hoogte van de beschikking belastingrente ter discussie kan stellen. Subsidiair neemt eiseres de stelling in dat zij bij de intrekking van het bezwaarschrift tegen de aanslag Vpb 2015 heeft gedwaald en de intrekking hierdoor niet rechtsgeldig tot stand is gekomen. Volgens eiseres heeft het met verweerder gesloten compromis wat betreft het jaar 2015 mede betrekking op de in rekening gebrachte belastingrente en heeft verweerder zich niet gehouden aan de gemaakte afspraken. Ter onderbouwing van haar stelling dat sprake is van dwaling voert eiseres aan dat zij bij de totstandkoming van het compromis per e-mail een Excelbestand heeft meegestuurd, waaruit volgt dat de belastingrente naar nihil zou worden verminderd.
4. Verweerder stelt primair dat eiseres terecht niet-ontvankelijk is verklaard in haar bezwaar voor zover dat is gericht tegen de verliesverrekeningsbeschikking, omdat een bezwaar tegen deze beschikking zich op grond van artikel 21 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb) enkel kan richten op de toepassing van artikel 20 en artikel 20a van de Wet Vpb. Dit betekent dat de wet alleen een rechtsingang biedt tegen de wijze van verrekening van het verlies en niet tegen de hoogte van de vastgestelde aanslag over het winstjaar of tegen de bij die aanslag vastgestelde beschikking belastingrente. Subsidiair neemt verweerder het standpunt in dat bij de intrekking van het bezwaarschrift tegen de aanslag Vpb 2015 geen sprake was dwaling. Het is aan eiseres om te bewijzen dat zij gedwaald heeft. De vermindering van de belastingrente over het jaar 2015 maakt volgens verweerder geen onderdeel uit van het tussen partijen gesloten compromis. Volgens verweerder hebben partijen namelijk een afspraak gemaakt over de herziening van de belastbare winst voor het jaar 2016 en is de doorwerking hiervan naar andere jaren en de vermindering van de belastingrente geen onderdeel geweest van de besprekingen die hebben geleid tot het compromis. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst verweerder naar e-mail 2 van 24 december 2019 (zie 1.6). Volgens verweerder heeft eiseres tijdens de besprekingen niet dan wel onvoldoende kenbaar gemaakt dat eiseres heeft bedoeld om ook de vermindering van de belastingrente onderdeel van het compromis te laten zijn. Uit het Excelbestand waar eiseres naar verwijst kan dat volgens verweerder niet worden opgemaakt. Temeer nu verweerder ten aanzien van de berekende belastingrente voor het jaar 2015 niets heeft verklaard tegenover eiseres. De onduidelijkheid die naderhand is ontstaan over de belastingrente komt voor rekening en risico van eiseres, aldus verweerder.
Voor zover het bezwaar is gericht tegen de verliesverrekeningsbeschikking
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk verklaard voor zover het bezwaarschrift van eiseres moet worden geacht te zijn gericht tegen de verliesverrekeningsbeschikking. De rechtbank overweegt daartoe dat het bezwaarschrift van eiseres zich inhoudelijk enkel en uitsluitend richt tot de beschikking belastingrente die is vastgesteld bij de aanslag Vpb 2015. Die beschikking belastingrente wordt echter bij het vaststellen van een verliesverrekeningsbeschikking als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de Wet Vpb niet herzien, nu de wet geen mogelijkheid biedt voor een herziening van de reeds berekende belastingrente bij een vermindering van een aanslag als gevolg van achterwaartse verliesverrekening. Uit artikel 30fe, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) volgt namelijk dat geen belastingrente wordt vergoed bij vermindering van een aanslag als gevolg van verrekening van een verlies van een volgend jaar en dat in een dergelijk geval evenmin eerder in rekening gebrachte belastingrente wordt verminderd. Anders dan eiseres meent, biedt de verliesverrekeningsbeschikking aan eiseres dan ook geen rechtsingang om tegen de beschikking belastingrente die is gegeven bij de aanslag Vpb 2015 op te komen. De rechtbank merkt hierbij nog op dat artikel 21, tweede lid, van de Wet Vpb bepaalt dat rechtsmiddelen tegen een verliesverrekeningsbeschikking uitsluitend betrekking kunnen hebben op de toepassing van de artikel 20 en 20a van de Wet Vpb, waarin de verrekening van verliezen is vastgelegd. De rechtsingang tegen de verliesverrekeningsbeschikking is dus ook in die zin wettelijk beperkt tot de verrekening van verliezen.
Voor zover het bezwaar is gericht tegen de aanslag Vpb 2015
6. Op grond van artikel 6:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan het bezwaar door de indiener schriftelijk worden ingetrokken. De verklaring dat het bezwaar wordt ingetrokken, dient uitdrukkelijk en ondubbelzinnig te zijn. Een bevoegd gedane intrekking heeft in beginsel tot gevolg dat het aanvankelijk bestreden besluit rechtens onaantastbaar is geworden. De intrekking van een bezwaar na afloop van de bezwaartermijn kan niet ongedaan worden gemaakt, tenzij de intrekking onbevoegdelijk is gedaan dan wel van een wilsgesprek sprake is, zoals dwang, dwaling of bedrog.
7.2. De inhoud van e-mail 3 van 24 december 2019 (zie 1.6.) van de gemachtigde van eiseres laat geen andere conclusie toe dan dat eiseres daarmee te kennen geeft dat zij het bezwaar tegen de aanslag Vpb 2015 uitdrukkelijk en ondubbelzinnig intrekt. Daarbij hoefde verweerder in redelijk geen aanleiding te vinden om te twijfelen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de gemachtigde van eiseres, omdat eiseres in e-mail 4 van 24 december 2019 (zie 1.6.) aangeeft zich goed te kunnen vinden in het compromis en de voorwaarden die met haar gemachtigde zijn afgesproken.
7.3. De rechtbank zal vervolgens moeten beoordelen of sprake is van dwaling. Artikel 6:228 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat een overeenkomst vernietigbaar is indien zij tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten. Degene die zich beroept op dwaling (de dwalende) dient aannemelijk te maken dat ofwel (a) de dwaling is te wijten aan een inlichting van de wederpartij, ofwel (b) de wederpartij de dwalende in verband met wat hij wist of behoorde te weten had behoren in te lichten, ofwel (c) de wederpartij van dezelfde onjuiste veronderstelling is uitgegaan (wederzijdse dwaling). Daarnaast is voor (c) vereist dat bij het aangaan van de overeenkomst voor de wederpartij duidelijk was of duidelijk moest zijn dat de dwalende bij een juiste voorstelling van zaken zou zijn afgehouden van het sluiten van de overeenkomst (het kenbaarheidsvereiste). De vernietiging kan niet worden gegrond op een dwaling die uitsluitend een toekomstige omstandigheid betreft of die in verband met de aard van de overeenkomst, de in het verkeer geldende opvattingen of de omstandigheden van het geval voor rekening van de dwalende behoort te blijven.
7.4. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij de intrekking van haar bezwaarschrift heeft gedwaald. De rechtbank overweegt daartoe dat niet gezegd kan geworden dat verweerder onjuiste inlichtingen over de gevolgen van het compromis voor de beschikking belastingrente heeft verstrekt. Verweerder heeft namelijk tijdens de gesprekken en de correspondentie met eiseres over het compromis over dit punt in het geheel niet gesproken. Naar het oordeel van de rechtbank lag het ook niet op de weg van verweerder om eiseres expliciet in te lichten over de gevolgen van het compromis voor de beschikking belastingrente. Daarnaast ziet de rechtbank niet dat verweerder wat betreft de gevolgen van het compromis voor de beschikking belastingrente van dezelfde onjuiste veronderstelling als eiseres is uitgegaan, zodat ook van wederzijdse dwaling geen sprake is. Verweerder heeft weliswaar achteraf aangegeven dat hij bij het sluiten van het compromis niet aan de belastingrente heeft gedacht, maar naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet hoeven begrijpen dat eiseres niet akkoord zou zijn met de intrekking van het bezwaarschrift onder de voorwaarde dat de beschikking belastingrente niet zou worden verminderd. Eiseres heeft in dit verband niet aannemelijk gemaakt dat zij niet akkoord zou zijn gegaan met het compromis als de beschikking belastingrente in stand zou blijven. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van eiseres gelegen om de vermindering van de belastingrente nadrukkelijk aan de orde te stellen. Dat heeft eiseres niet gedaan. Weliswaar heeft eiseres in het Excelbestand (zie e-mail 1 onder 1.6.) een belastingrente van 0 genoemd, maar zonder nadere toelichting die geheel ontbreekt, kan niet worden gezegd dat eiseres daarmee dit punt nadrukkelijk kenbaar heeft gemaakt. Temeer niet omdat niet aannemelijk is geworden dat eiseres gedurende de onderhandelingen over het compromis op enige andere wijze de belastingrente aan orde heeft gesteld. Verweerder had uit deze enkele vermelding in het Excelbestand niet hoeven afleiden dat eiseres ervan uit is gegaan dat de belastingrente ook verminderd zou worden. De rechtbank wijst er in dit verband nog op dat verweerder in reactie op het Excelbestand van eiseres (zie e-mail 2 onder 1.6.) ook enkel verwijst naar de uitwerking daarin voor de bepaling van de belastbare winst. Eiseres heeft in haar reactie op die e-mail van verweerder ook niet gewezen op de belastingrente.
7.5. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van dwaling. De intrekking van het bezwaar op 24 december 2019 kan dan ook niet ongedaan worden gemaakt. Het bezwaar van eiseres van 20 februari 2020, voor zover dat moet worden geacht te zijn gericht tegen de aanslag Vpb 2015 en de daarbij gegeven beschikking belastingrente, is terecht niet-ontvankelijk verklaard door verweerder.
Conclusie en gevolgen
8. Gelet op het voorgaande is het bezwaarschrift van eiseres terecht niet-ontvankelijk verklaard en het beroep dus ongegrond.
Vergoeding van immateriële schade
9.1. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep. Van een overschrijding van de redelijke termijn is in het algemeen sprake indien de behandeling van bezwaar en beroep meer dan twee jaar heeft geduurd. In dit geval is sprake van een overschrijding met (naar boven afgerond) 1 jaar en 3 maanden omdat het bezwaarschrift door verweerder is ontvangen op 20 februari 2020 en de rechtbank uitspraak doet op 17 mei 2023.
9.2. In dit geval ziet de rechtbank aanleiding om de termijn van 2 jaar wegens bijzondere omstandigheden te verlengen. In deze zaak heeft het houden van een hoorgesprek in de bezwaarfase vertraging ondervonden door de uitbraak van het coronavirus. Als gevolg daarvan was het kantoor van verweerder een groot gedeelte van 2020 en 2021 gesloten waardoor het niet mogelijk was een fysiek hoorgesprek te plannen.
9.3. Verweerder heeft op 9 april 2020 een voornemen van de uitspraak op bezwaar gestuurd aan eiseres. Daarop heeft eiseres bij e-mail van 21 april 2020 gereageerd dat zij bij voorkeur fysiek gehoord wenst te worden. Verweerder heeft hierop bij e-mail van 30 april 2020 gereageerd dat het voor medewerkers van de belastingdienst niet is toegestaan om fysieke hoorgesprekken te organiseren en biedt eiseres de optie om een fysiek hoorgesprek uit te stellen of telefonisch te horen. Eiseres heeft per e-mail van 4 juni 2020 aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de verlenging van de behandeltermijn van het bezwaarschrift, nu zij vooralsnog de voorkeur heeft om fysiek gehoord te worden. Op 16 november 2021 heeft verweerder eiseres geïnformeerd dat een fysiek hoorgesprek op 13 januari 2022 kan plaatsvinden, waarmee eiseres heeft ingestemd. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de medewerkers van verweerder voor het eerst in september 2021 weer naar kantoor konden komen, zodat toen pas weer fysiek horen mogelijk was.
9.4. Naar het oordeel van de rechtbank is de coronacrisis een uitzonderlijke en onvoorzienbare situatie die in dit geval vanwege de onvoorzienbare gevolgen voor het plannen van een fysiek hoorgesprek, mede vanwege de uitdrukkelijke wens van eiseres om fysiek en niet telefonisch te worden gehoord, voldoende reden geeft om een langere redelijke behandeltermijn dan een termijn van twee jaar te hanteren en die termijn in dit geval met 1 jaar en 6 maanden te verlengen (van maart 2020 tot september 2021). Voor een vergoeding van immateriële schade is dan geen plaats. Het verzoek wordt afgewezen.
Proceskosten en griffierecht
10. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen aanleiding tot vergoeding van proceskosten en griffierecht.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. van der Heide, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Pavković, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2023.
Metadata
Vennootschapsbelasting