Direct naar content gaan

Samenvatting

Deze zaak gaat over de levering aan onder meer X (belanghebbende) van een tot hotel getransformeerd kantoorgebouw. X is één van de vier commanditair vennoten van een cv. Ter zake van de verkrijging van het gebouw door de cv hebben de commanditair vennoten € 1.913.367 aan overdrachtsbelasting op aangifte voldaan. Vervolgens hebben zij daartegen bezwaar gemaakt, omdat volgens hen de zogenoemde samenloopvrijstelling van toepassing is. Dat bezwaar is afgewezen.

Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of over de levering van het gebouw omzetbelasting is verschuldigd.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de eis van de Nederlandse wetgeving dat voor de omzetbelasting sprake moet zijn van ‘in wezen nieuwbouw’ niet strijdig is met de Btw-richtlijn. De Rechtbank ziet geen aanleiding om hierover prejudiciële vragen te stellen aan het HvJ.

Volgens de Rechtbank is geen sprake van een zo ingrijpende verbouwing dat daardoor in wezen een vervaardigd goed in de zin van artikel 11, lid 3, onderdeel b, Wet OB 1968 (wettekst 2018) is ontstaan. De bouwkundige constructie is in het kader van de verbouwing weliswaar op enkele plaatsen aangepast, maar dat laat onverlet dat de oorspronkelijke bouwkundige constructie nagenoeg geheel in stand is gebleven. Daarnaast is ook de uiterlijke herkenbaarheid (vrijwel) gelijk gebleven.

Er is geen omzetbelasting over de levering van het gebouw verschuldigd. Dat betekent dat X geen beroep kan doen op de samenloopvrijstelling en dus geen teruggaaf van overdrachtsbelasting krijgt.

Metadata

Rubriek(en)
Belastingen van rechtsverkeer
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2018
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
14 december 2023
Rolnummer
21/645
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2023:8748
NLF-nummer
NLF 2024/0045
Aflevering
2 januari 2024
bwbr0002629&artikel=11,bwbr0002629&artikel=11,bwbr0002740&artikel=15&lid=1,bwbr0002740&artikel=15&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina