GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Locatie: Arnhem
nummer 14/00089
uitspraakdatum: 2 september 2014
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 december 2013, nummer AWB 12/5343, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Almelo (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en wonen van € 15.574. Tevens is bij beschikking € 52 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2 Op de bezwaren van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar, de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep bij uitspraak van 24 december 2013 ongegrond verklaard.
1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5 Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en namens de Inspecteur [A], bijgestaan door [B].
1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
2.1 Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het onderhavige jaar (2010) een bedrag van in totaal € 2.822 aan giften in mindering gebracht op zijn inkomen uit werk en woning. Het betreft betalingen aan de Nationale Postcode Loterij, de Sponsor Bingo Loterij en de BankGiro Loterij, welke instellingen zijn aangewezen als instelling (hierna: ANBI) in de zin van artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001).
2.2 Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2010 heeft de Inspecteur de betreffende betalingen niet als (andere) giften in aftrek toegelaten. Het daartegen gerichte bezwaar heeft de Inspecteur afgewezen. Daarbij heeft geen hoorgesprek plaatsgevonden.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is a) of de Inspecteur de hoorplicht heeft geschonden en b) of 50% van de betalingen aan de Nationale Postcode Loterij, de Sponsor Bingo Loterij en de BankGiro Loterij kan worden aangemerkt als andere giften in de zin van artikel 6.35 van de Wet IB 2001. Belanghebbende beantwoordt beide vragen bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
3.2 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.3 Belanghebbende concludeert in hoger beroep tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de Inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.163 en evenredige vermindering van de beschikking heffingsrente.
3.4 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4 Beoordeling van het geschil
Schending van de hoorplicht
4.1 Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt, in afwijking van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht, de belanghebbende gehoord op zijn verzoek.
4.2 Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hij in de bezwaarfase heeft verzocht om te worden gehoord. In het bezwaarschrift van 15 augustus 2012 heeft belanghebbende een dergelijk verzoek niet gedaan. Bij brief van 29 augustus 2012 heeft de Inspecteur, overeenkomstig het beleid van de Belastingdienst (paragraaf 12 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht), belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn bezwaar mondeling toe te lichten en belanghebbende bericht dat hij daarvoor een afspraak met de Inspecteur kan maken. Belanghebbende heeft in zijn reactie hierop (13 september 2012) van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt en heeft de Inspecteur bericht dat hij met belangstelling de beslissing op bezwaar op korte termijn tegemoet ziet. Ook anderszins is niet gebleken dat belanghebbende in de bezwaarfase heeft verzocht om te worden gehoord. Geen rechtsregel verplicht een inspecteur ertoe om een belanghebbende die, hoewel daartoe reeds uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld, geen verzoek doet om op zijn bezwaar te worden gehoord, nogmaals daartoe in de gelegenheid te stellen alvorens uitspraak op bezwaar te doen.
Aftrek giften
4.3 Ingevolge artikel 6.33, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001, wordt verstaan onder giften: “bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat”.
Ingevolge artikel 6.35 van die wet wordt onder andere giften verstaan: “giften aan instellingen”.
4.4 Belanghebbende stelt dat hij betalingen heeft gedaan aan drie loterijen die als ANBI zijn aangewezen en die op grond van beschikkingen van de Minister van Justitie ten minste 50% van de nominale waarde van de verkochte deelnemersbewijzen dienen aan te wenden voor doeleinden van algemeen belang. Naar de mening van belanghebbende dienen de door hem gedane betalingen daarom te worden gesplitst. Tegenover de 50% die bestemd is voor deelname aan loterijen staat een directe tegenprestatie. Tegenover de 50% die bestemd is voor de doeleinden van algemeen belang staat echter geen directe tegenprestatie, zodat dat gedeelte van de betalingen is aan te merken als aftrekbare andere giften, aldus nog steeds belanghebbende.
4.5 Ingevolge de in 4.3 aangehaalde wetsartikelen zijn betalingen aan ANBI’s slechts dan als (aftrekbare) giften aan te merken, indien tegenover die betalingen geen directe tegenprestatie staat. Daarvan is naar het oordeel van het Hof in het onderhavige geval geen sprake. Belanghebbende heeft immers als tegenprestatie voor de door hem gedane betalingen loterijbewijzen ontvangen die recht geven op deelname aan een loterij en de daarbij behorende kans op prijzen. Anders dan belanghebbende meent, kunnen dergelijke betalingen naar hun aard niet worden gesplitst in een gedeelte dat kan worden toegerekend aan de directe tegenprestatie en een gedeelte dat ten goede komt aan andere doeleinden (vgl. Hoge Raad 21 maart 2001, nr. 35587, ECLI:NL:HR:2001:AB0631, r.o 3.11, BNB 2001/203c). Dit geldt evenzeer wanneer de ontvanger, in dit geval de loterij, verplicht is een gedeelte van de betalingen aan die andere doeleinden (van algemeen belang) te besteden. Nu de betalingen in hun geheel de vergoeding vormen voor de directe tegenprestatie, kan niet een gedeelte daarvan worden aangemerkt als andere gift in de zin van artikel 6.35 van de Wet IB 2001. Mitsdien treft het hoger beroep van belanghebbende in zoverre geen doel.
Heffingsrente
4.6 Tegen de in rekening gebrachte heffingsrente heeft belanghebbende geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Ook in zoverre slaagt het hoger beroep niet.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5 Kosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
6 Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 2 september 2014 in het openbaar uitgesproken.