Direct naar content gaan

Samenvatting

De Inspecteur heeft aan ondernemer X (belanghebbende) voor de jaren 2015 tot en met 2018 navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW opgelegd (en vergrijpboetes voor de jaren 2015 en 2016).

Rechtbank Den Haag heeft geoordeeld dat X niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Inspecteur hem heeft medegedeeld dat hij voor de jaren 2015 en 2016 geen aangifte IB/PVV hoefde te doen. De navorderingsaanslagen 2015 en 2016 zijn terecht aan X opgelegd. Ook de navorderingsaanslagen over de jaren 2017 en 2018 zijn door de Rechtbank gehandhaafd.

Hof Den Haag verklaart het hoger beroep ten aanzien van de navorderingsaanslagen ongegrond.

Voor de jaren 2015 en 2016 beschikt de Inspecteur over een nieuw feit om na te vorderen. Voor de jaren 2017 en 2018 is sprake van een kenbare fout in de zin van artikel 16, lid 2, aanhef en onderdeel c, AWR en mocht de Inspecteur op grond daarvan navorderen.

De vergrijpboetes worden door het Hof vernietigd. Het Hof stelt daarbij voorop dat X zelf niet betrokken is geweest bij de administratie en het doen van aangiftewerkzaamheden. De administratie werd door zijn echtgenote gedaan en de aangiftewerkzaamheden werden door de gemachtigde van X gedaan. Dit wordt door de Inspecteur ook niet bestreden. Deze feitelijke situatie sluit grove schuld van X zelf uit.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2015 t/m 2018
Instantie
Hof Den Haag
Datum instantie
9 april 2024
Rolnummer
23/224; 23/225; 23/236; 23/237; 23/238; 23/239; 24/250; 24/251
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2024:567
NLF-nummer
NLF 2024/1149
Aflevering
14 mei 2024
bwbr0002320&artikel=16,bwbr0002320&artikel=16,bwbr0002320&artikel=67e,bwbr0002320&artikel=67e

Naar de bovenkant van de pagina