Direct naar content gaan

Samenvatting

In deze zaak gaat het om het stelsel van heffing van inkomstenbelasting over belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3). Daarbij staat evenals in een aantal andere bij de Hoge Raad aanhangige zaken, ter discussie of het stelsel van heffing op grond van de Wet rechtsherstel box 3 (hierna: de Herstelwet) (Wet van 21 december 2022, Stb. 2022, 533) en het daaraan voorafgaande en daarmee inhoudelijk overeenstemmende beleidsbesluit van 28 juni 2022 (2022-176296, NLF 2022/1378, met noot van Hoogwout) een inbreuk vormt op artikel 14 EVRM en artikel 1 EP en, zo ja, welke regels dan gelden voor het rechtsherstel.

Aan X (belanghebbende) is voor het jaar 2017 een aanslag IB/PVV opgelegd. Daarin is een forfaitair bepaald belastbaar inkomen uit sparen en beleggen begrepen van € 47.811.

Hof Den Bosch heeft de aanslag verminderd door rekening te houden met een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen dat gelijk is aan het werkelijke rendement van € 36.000.

Het Hof heeft zich daartoe gebaseerd op het Kerst-arrest (HR 24 december 2021, 21/01243, ECLI:NL:HR:2021:1963) en heeft op grond daarvan overwogen dat de op rechtsherstel gerichte compensatie in beginsel dient aan te sluiten bij het werkelijk behaalde rendement. Aangezien het werkelijke rendement van X in 2017 lager is dan het forfaitair bepaalde rendement, heeft het Hof geoordeeld dat X in het licht van dat arrest compensatie moet worden geboden.

Tegen dit oordeel heeft de staatssecretaris cassatieberoep ingesteld, maar de Hoge Raad verklaart dit ongegrond. De Herstelwet is discriminerend.

Anders dan de staatssecretaris betoogt, is het niet aan de wetgever, maar aan de rechter om te voorzien in het rechtstekort dat gepaard gaat met een schending van het EVRM en het EP als gevolg van het stelsel van heffing in box 3.

Ook faalt het betoog dat in dit geval geen rechtsherstel in de vorm van een vermindering van de aanslag hoeft plaats te vinden. Het Hof heeft de aanslag terecht verminderd door uit te gaan van een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen gelijk aan het werkelijke rendement op het vermogen van X in box 3 in 2017.

Het pas in cassatie gedane verzoek van X om een rentevergoeding over het bedrag van de in strijd met het EVRM en het EP geheven belasting wordt afgewezen. Ten overvloede merkt de Hoge Raad op dat een tijdig verzoek niet voor toewijzing in aanmerking zou zijn gekomen (zie HR 6 juni 2024, 23/00771, ECLI:NL:HR:2024:756, r.o. 3.3.7).

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2017
Instantie
HR
Datum instantie
6 juni 2024
Rolnummer
22/04676
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:704
Auteur(s)
mr. T.C. Hoogwout
Erasmus Universiteit Rotterdam / Zelfstandig belastingadviseur
NLF-nummer
NLF 2024/1407
Aflevering
18 juni 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6441
bwbr0011353&artikel=5.2,bwbr0011353&artikel=5.2,bwbv0001000&artikel=14,bwbv0001000&artikel=14,bwbv0001001&artikel=1,bwbv0001001&artikel=1

Naar de bovenkant van de pagina